LONGREAD - Het ‘Rode Paleis’ op een heuvelachtig plateau aan de zuidoostelijke grens van de stad Granada, in het Arabisch ‘qasr alhamra’ genoemd en algemeen bekend onder de naam ‘Alhambra’, is een van origine Moors fort c.q. paleis met de enorme oppervlakte van 140.000 vierkante meter. De Arabische naam zou in Latijnse letters eigenlijk als ‘al-Ḥamrāʼ moeten worden geschreven, maar inmiddels is de internationale spelling Alhambra gangbaar.
De laatste Moorse koning die hier resideerde was de in deel 1 besproken Mohammed XII Abu Abdallah, door de christenen genaamd ‘Boabdil’. De door Couperus beschreven scène, waarin Abu Abdallah op de plek die later bekend zou staan als ‘De laatste zucht van de Moor’, voor de laatste keer omkijkt naar het Alhambra en waarbij hij, tot ergernis van zijn moeder, in tranen uitbarst, komt ook in het boek van Washington Irving voor, maar over dit boek straks.
Het Alhambra is in feite een kleine stad die langzaam gegroeid is een waarvan het oudste gedeelte dateert uit 889 en is gebouwd op Romeinse fundamenten, de voorgangers op het Iberisch schiereiland van de Visigoten.
Volgens Irving stamden enkele torens van het complex nog geheel of gedeeltelijk uit de Romeinse tijd. Nadat het fort in de 13e eeuw ruïneus was geworden, werd het vervolgens gerestaureerd en uitgebreid. Het was uiteindelijk Yusuf I, Sultan van Granada, die in 1333 het complex zijn uiteindelijke Moorse aanzien en grootte gaf.