Wat we (niet) weten over het basisinkomen
We beginnen dit stukje met een artikel op de Correspondent. Tim ’s Jongers schreef enkele dagen geleden een artikel over het basisinkomen, met daarin de Wet van ’s Jongers*: naarmate een online discussie over armoede langer duurt, is er altijd wel iemand die begint over het basisinkomen.
Voor wie kan het werken?
Hij heeft een punt. Er is een groep vocale pleitbezorgers voor dit systeem. (Mocht je er meer over willen weten, klik dan vooral hier voor het uitgebreide dossier op Sargasso.) Waar ik ’s Jongers in het verleden wel eens verweten heb wat al te cynisch over het basisinkomen te zijn, is zijn laatste bijdrage erg genuanceerd. Hij beschrijft de stand van de wetenschap en constateert twee dingen: ten eerste dat het voor mensen in diepe armoede niet echt lijkt te werken. Dat blijkt met name uit recent onderzoek uit de VS: het basisinkomen doet vrijwel niets voor de mensen, in die experimenten. Tegelijkertijd beschrijft hij hoe uit een Duits experiment blijkt dat er wel allerlei voordelen zijn van een basisinkomen, wanneer de deelnemers niet vooraf al in armoede leven. Zoals een betere mentale gezondheid en een toename van vrijwilligerswerk.
Er is wel één ding dat me een beetje puzzelt, als u me een lelijk anglicisme toestaat. En dat is de mate waarin onderzoek gegeneraliseerd wordt naar andere contexten, met name door journalisten. Het mooiste voorbeeld daarvan is Rutger Bregman. Toen hij rond 2013 een belangrijke rol vertolkte met het op de (mainstream) agenda zetten van het basisinkomen, deed hij dat met grote stelligheid: het basisinkomen, dat was de toekomst voor de sociale zekerheid, en de oplossing voor o.a. flexibilisering, globalisering en het toegenomen wantrouwen in de verzorgingsstaat.
© Peter Cox
© Peter Cox