Politieke partijen als probleem
COLUMN - Bij het ontluiken van mijn politieke bewustzijn bleek er ineens een beloftevolle groep te bestaan, die zich Democraten 66 noemde. Ze hadden het wel gehad met de ideologische standaardconfrontaties en hun voorman, Hans van Mierlo, ontwikkelde een “ontploffingstheorie”.
Hun eerste pamflet kocht ik bij het boekwinkeltje op de hoek, in Amsterdam Zuid. Ik vond het “pragmatisme” van Hans Gruyters een beetje schraal. Maar Hans van Mierlo kon goed verklaren waarom dat nodig was: de politiek draaide om slaapverwekkende, ideologische tegenstellingen.
We zijn nu een halve eeuw verder.
Het politieke systeem is niet ontploft, zoals Van Mierlo wilde, de kroonjuwelen der staatrechtelijke hervormingen, bleken sieraden uit een gokkast op de kermis. Femke Halsema hield voor de Correspondent in Nijmegen een verwant pleidooi voor een mentaliteitsverandering. Mijn conclusie is dat pleiten voor mentaliteitsverandering niet zinvol is.
Intussen komen er verontrustende geluiden uit het systeem; traditionele partijen hebben zoveel ledenverlies dat zij al een poging hebben gedaan nieuwe financiering te vinden. Een nieuwe partij, de PVV staat in de gunst, maar heeft maar één statutair lid en een onheldere financiering.
Ideologie en bestuur
Met de ideologie is het intussen matigjes: het pragmatisme is tot een levenshouding geworden, bij Mark Rutte, maar ook bij Diederik Samsom. Als de politiek in plaats van ideologische leiding te geven, zich profileert op bestuurlijke kleurloosheid, vloeien politiek en bestuur in elkaar over. Dan wordt het parlement tot een bestuurlijk centrum, niet een politiek. Politiek gaat om richting en waarden, bestuur om uitvoering en detaillering. Het is slecht als de politiek zich met alles bemoeit.