Montesquieu Instituut

143 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Diederik van Dijk, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons.

SGP is constitutioneel kompas kwijtgeraakt

COLUMN - van Prof. Dr. Bert van den Braak.

Woensdag 28 februari was er een unicum in de Tweede Kamer. Dat deed zich voor bij de behandeling van het wetsvoorstel om een elfde gemeente toe te voegen aan de lijst van gemeenten waar het coffeeshop-experiment mag plaatsvinden. SGP’er Diederik van Dijk diende een motie in om de Kamer te laten uitspreken dat het D66-initiatiefvoorstel over het invoeren van de gesloten coffeeshopketen dient te worden ingetrokken. Dat wetsvoorstel ligt bij de Eerste Kamer.

Van Dijk stelt: het door de Tweede Kamer op 21 februari 2017 aangenomen initiatiefvoorstel is op grond van artikel 82, 1e lid een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamer geworden en zij gaat erover.

Het initiatiefvoorstel werd in 2015 ingediend door Vera Bergkamp en door haar in 2017 met succes verdedigd in de Tweede Kamer. Daarmee werd het inderdaad formeel een initiatiefvoorstel van de Tweede Kamer. Die droeg Bergkamp op het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen. Zij gaf die verdediging in juni 2021 (na haar verkiezing tot Kamervoorzitter) over aan haar fractiegenoten Joost Sneller en Sjoerd Sjoerdsma.

Formeel is het de Tweede Kamer die kan besluiten tot intrekking. Dat is sinds 1945 zeven maal gebeurd. Zo werd in 1956 een eerstelezingsvoorstel over regeling van een parlementsloze periode (ingediend door P.J. Oud) ingetrokken. Hetzelfde gold in mei 2023 met een initiatiefvoorstel van VVD en CDA over het laten vervallen van het verplichte voorzitterschap van raadscommissies door raadsleden, Statenleden en eilandsraadsleden.

Foto: Minister-president Rutte (cc)

Extraparlementair of zakenkabinet is vooral een zwaktebod

COLUMN - van Prof.Dr. Bert van den Braak, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

De begrippen parlementair, extraparlementair en zakenkabinet blijken keer op keer tot verwarring te leiden. Verwijzingen naar het verleden maken het er niet duidelijker op, vooral omdat vroegere omstandigheden volstrekt onvergelijkbaar zijn met die van deze tijd.

Het is daarom nogal naïef te verwachten dat bepaalde ‘soorten’ kabinetten die toen bestonden (al verdient ook dat nadere toelichting) nu ook wel goed en effectief kunnen functioneren.

Daarbij moet evenzeer de veranderde rol van de overheid worden betrokken, die inmiddels vraagt om een daadkrachtig kabinet, met voldoende parlementaire steun.

1. Parlementair kabinet

Er is veel voor te zeggen om alle sinds 1868 opgetreden kabinetten als parlementair te betitelen. Daarvoor (met name in 1853, 1856 en 1866) waren er koninklijke kabinetten. In 1868 werd uitgemaakt dat een kabinet alleen kan regeren als er een parlementaire basis is. Toen in 1939 nog eens werd gepoogd een kabinet te laten optreden dat die basis ontbeerde, werd daar korte metten meegemaakt. Het kabinet-Colijn V verdween na vier dagen.

Als we het over parlementaire of extraparlementaire kabinetten hebben dan gaat het om de wijze van formeren en het vastleggen van onderhandelings­resultaten.

Foto: IISG (cc)

Niet in de keuken, maar wel in de bediening. NSC, de PVV en rechtsstatelijke principes

COLUMN - column van Dr. Simon Otjes, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

De centrale vraag in deze formatie is of de PVV rechtsstatelijke principes voldoende onderschrijft. Met name NSC had hierover grote twijfels. Via het rapport van informateur Plasterk laat de NSC-fractie weten: “Gelet op uitspraken in het verleden en standpunten in het verkiezingsprogramma van de PVV, is en blijft de rechtsstatelijke afstand [tussen het NSC en de PVV, SO] te groot voor deelname [van het NSC, SO] aan een meerderheidskabinet of een minderheidskabinet. De fractie is bereid om gedoogsteun te verlenen aan een minderheidskabinet [van PVV, BBB en VVD, SO].

In deze positie zit een grote tegenstrijdigheid. Dit is alsof je niet in een keuken met een kok wil samenwerken omdat je vreest dat hij gif in het eten gooit, maar tegelijkertijd wél in het restaurant dat eten wil serveren.

Stel: je bent van mening dat de PVV te weinig op heeft met de rechtsstaat. Als je dat vindt, dat moet je niet willen dat de PVV bewindspersonen levert. Bewindspersonen hebben immers een hoge mate van autonomie om hun ambtenaren aan te sturen.

Een recent verhaal van de NRC laat zien hoe minister Yesilgöz een apart team inzette om maatregelen te nemen tegen potentieel overlastgevende asielzoekers. Deze maatregelen zijn volgens Joep Lindeman, universitair hoofddocent strafrecht aan de Universiteit Utrecht, “rechtsstatelijk dubieus”. Het NSC geeft aan wél bewindspersonen van de PVV te willen gedogen.

Foto: Directie Voorlichting (cc)

Op zoek naar een Nederlandse ‘Königsteiner Schlüssel’ – de verdeling van asielzoekers naar Duits voorbeeld

ANALYSE - van Moritz Jesse en Mark Klaassen (eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut)

De opvang van asielzoekers staat volop in de politieke en publieke belangstelling. Beelden van het overvolle aanmeldcentrum in Ter Apel, waar soms zelfs mensen op banken of buiten moeten slapen, zijn regelmatig in het nieuws. [1] Vorig jaar oordeelde [2] het Gerechtshof Den Haag dat de opvang van asielzoekers niet voldoet aan de normen die daarvoor worden gesteld in de EU-Opvangrichtlijn. [3]

In deze bijdrage bespreken we de manier waarop in Nederland de opvang van asielzoekers is georganiseerd. We vergelijken die vervolgens met de praktijk in Duitsland waar door een transparant verdelingsmechanisme, de zogenaamde ‘Königsteiner Schlüssel’, de problemen waar we in Nederland tegenaanlopen niet voorkomen.

We concluderen dat, mede gezien de zeer stroeve politieke besluitvorming met betrekking tot de Spreidingswet, Nederland waardevolle lessen kan leren uit de Duitse praktijk om zo de discussie over asielopvang te depolitiseren.

Organisatie van asielopvang in Nederland

De opvang van asielzoekers in verschillende opvangmodaliteiten wordt georganiseerd door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan, waarvan het Ministerie van Justitie en Veiligheid zowel de opdrachtgever als de toezichthouder. De verschillende opvanglocaties van het COA zijn altijd gevestigd in een bepaalde gemeente.

Foto: Ed van Thijn foto Ron Kroon - Anefo, CC0, via Wikimedia Commons.

De profetie van Ed van Thijn

COLUMN - van Prof. Dr. Joop van den Berg

Meer dan een halve eeuw geleden leverde Ed van Thijn, toen nog aanstormend talent in de PvdA, een bijdrage aan een boek over partijvernieuwing die heel lang als profetisch is beschouwd. [1]

Gebruik makend van zijn ervaringen als student in Parijs zag hij hoe de naoorlogse Franse democratie niet bleek opgewassen tegen de dekolonisatie van Algerije. Van Thijn ging ervan uit dat een stabiele democratie zich kenmerkt door periodiek wisselende meerderheden van één partij of coalitie, zoals dat in Engeland het geval is en in de Verenigde Staten. ‘Penduledemocratie’ noemde hij dat beeldend. De Franse Vierde Republiek (1944–1958) zag er heel anders uit: dat was een volledig versplinterd geheel van partijen die als snippers van links naar rechts lagen uitgespreid. Zij was nauwelijks in staat een stabiele meerderheid te vormen die langer dan een jaar aan het bewind bleef. ‘Waaierdemocratie’ noemde Van Thijn dat.

Wat er in Frankrijk gebeurde: aan de uiteinden van de waaier groeiden uit ongenoegen partijen met extreme, antidemocratische opvattingen: links de communisten, rechts de aanhangers van de fascistoïde André Poujade. Die drukten het gematigde midden samen tot een steeds moeizamer opererend geheel van coalitie en oppositie, dat tot weinig in staat bleek. In 1958 werd deze niet meer functionerende Vierde Republiek vervangen door de presidentiële Vijfde Republiek van generaal De Gaulle. Daarin zag Van Thijn toen ondermijning van de democratie. Dat bleek later mee te vallen, maar rond 1960 was het optreden van De Gaulle toch een schrikbeeld voor de oprechte liefhebbers van de parlementaire democratie, Van Thijn voorop.

Foto: Roel Wijnants (cc)

Een sleetse regeringspartij

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

Begin jaren negentig ging het ietwat droevige grapje rond dat het CDA (en haar confessionele voorgangers) nu al langer aan de macht was dan de communistische partij van de Sovjet-Unie. Die CPSU was dankzij Boris Jeltsin uit de macht gedrukt.

Op het moment dat de grap werd bedacht, bevroedde nog niemand dat het niet lang meer zou duren voordat het CDA uit de regering zou wegvallen en zou worden vervangen door de ‘paarse’ coalitie van PvdA, VVD en D66. Het CDA is niet alleen zijn machtige middenpositie tussen ‘rechts’ en ‘links’ kwijtgeraakt, het is ook een kleine partij geworden, in de peilingen nauwelijks groter dan de ChristenUnie.

Intussen heeft de VVD zich ontwikkeld tot de grootste partij in Nederland en wat belangrijker is, zij heeft tot op grote hoogte de positie overgenomen van het CDA: scharnier tussen partijen van links enerzijds en uitgesproken rechts anderzijds. Geen wonder dus dat de VVD vanaf 1994 voortdurend heeft deelgenomen aan de regering, sinds 2010 in de leidende positie. Alleen tussen 2007 en 2010 werd zij buiten de deur gehouden, samen overigens met D66.

Interessant detail: D66 is sinds 1994 vrijwel zonder onderbreking de bondgenoot van de VVD in de coalitie geweest. In 2002 (LPF) en in 2010 (PVV) deed zij even niet met de VVD mee en tussen 2012 en 2017 half wel (‘constructieve oppositie’) en half niet. Maar, bepalend was de machtspositie van de VVD, ook tegenover D66.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Staatscommissie Remkes vijf jaar verder

COLUMN - van Prof.Dr. Bert van den Braak, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut

“In 2018 heeft een commissie onder leiding van Johan Remkes een prachtig rapport gepresenteerd. Daar is nog niets mee gebeurd.” Dat liet een vooraanstaande oud-politica onlangs optekenen in een artikel in het Nederlands Dagblad over het voorstel om het ledental van de Tweede Kamer uit te breiden naar 250 [1]. Had zij een punt of ging het – zoals vaker – om een ‘gevoel’?

De waarheid ligt een beetje in het midden. Er is wel degelijk het nodige gedaan met voorstellen van de Commissie-Remkes, zowel door het kabinet als door Tweede Kamerleden. Om met dat laatste te beginnen: in januari 2019 kwam SP’er Ronald van Raak met een initiatiefvoorstel om het correctief referendum grondwettelijk mogelijk te maken. Dat voorstel – verdedigd door Renske Leijten – sneuvelde in de Tweede Kamer bij de tweede lezing. Leijten ondernam direct een nieuwe poging, waarvan de eerste lezing in de Eerste Kamer gaande is [2].

Bij mogelijke wijziging van het kiesstelsel was er eveneens beweging. Minister Kajsa Ollongren kwam met een wetsvoorstel om stemmen op een lijst of een persoon mogelijk te maken, zoals de Staatscommissie had bepleit. Haar opvolgster, minister Hanke Bruins Slot, zag in kritiek van de Raad van State reden om het voorstel aan te passen. Het ligt nu wederom op de tekentafel en is zeker nog niet van de baan. Hoe het wetsvoorstel straks parlementair ontvangen wordt, weten we nog niet. Over de vraag of er een Constitutioneel Hof moet komen, wordt eveneens nog nagedacht. Het kabinet lijkt te kiezen voor opheffing van het verbod om wetten aan de Grondwet te toetsen, maar voelt vooralsnog niet voor een apart Hof. Een concreet wetsvoorstel is er nog niet en ook de Tweede Kamer is zich nog aan het oriënteren. Er komt ongetwijfeld een vervolg.

Foto: crumpart (cc)

Europa in de troonrede: wollig en steeds minder zichtbaar

ANALYSE - van Dr. Gerard Breeman en Prof. dr. Arco Timmermans, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

Wat wij eigenlijk voor onmogelijk hielden is dit jaar op Prinsjesdag toch gebeurd: het wolligheidsrecord van twee jaar terug is gebroken, zoals figuur 1 laat zien. Met ruim 85 procent louter terugkijkende, beschouwende of algemeen bezwerende uitspraken bevatte de Troonrede dit jaar minder echte beleidsvoornemens dan ooit sinds 1945. Ja, de uitgesproken tekst was die van een demissionair kabinet en ja, dit jaar is er veel te doen over al dan niet controversieel verklaarde kwesties en, zoals dat heet, een ‘beleidsarme begroting’. Maar om dit in perspectief te plaatsen: gemiddeld genomen waren de Troonredes van Mark Rutte een stuk wolliger dan die van alle voorafgaande premiers in Nederland.

Figuur 1: Wolligheidsindex. Percentage zinnen zonder beleidsvoornemens in de Troonrede, 1945-2023

Figuur 1 - Wolligheidsindex - Percentage zinnen zonder beleidsvoornemens in de Troonrede

De meest uitgesproken voornemens dit jaar gingen over de bedreiging van de binnenlandse bestaanszekerheid. Er was ook aandacht voor het buitenland, iets wat doorgaans het geval is in Troonredes omdat een deel van het verhaal gaat over Nederland in de vaart der volkeren. Veel minder aandacht was er dit keer voor economie en milieu. Nu kan je redeneren dat het economisch goed gaat in Nederland en dat er om die reden minder over is gesproken. Maar voor milieu, met al dagenlang blokkades op de A12 in Den Haag, ligt dat toch anders. Wellicht gaat het hierbij om het vermijden van dit heikele onderwerp. De vraag is of dit een verstandige strategie is.

Foto: Geert Wirken (cc)

Randstadparlement

Op 17 augustus jl. verscheen er in Trouw een interessante opinie van Universitair Hoofddocent Sociale Geografie en Planologie Evert Meijers van de Universiteit Utrecht. Hij stelde dat Nederland een ‘Randstadparlement’ heeft, en baseerde zich daarbij op de relatie tussen herkomst van Kamerleden en de Kamervragen die gesteld worden.

Meijers: “Van de in 2017 gekozen vertegenwoordigers die een zetel bemachtigden, stelden slechts 17 Kamerleden vragen over álle twaalf provincies. En 38 procent stelde de meeste Kamervragen over de provincie waar ze zelf wonen. Kamerleden uit de Randstad hebben veel minder oog voor ‘de regio’ dan Kamerleden die daar zelf vandaan komen: gemiddeld de helft minder.”

Om daadwerkelijk te weten of Nederland een ‘Randstadparlement’ heeft, is het interessant om voor zowel de Tweede als Eerste Kamer een langere periode te onderzoeken. Hoe heeft de woonplaats van politici zich door de jaren heen ontwikkeld? Die vragen zijn met data uit het biografisch archief van PDC te beantwoorden.

PDC onderzocht voor de periode 1958-2019 hoeveel procent van de Kamerleden in Noord-Holland, Zuid-Holland of Utrecht woonden. Als meetmoment is 1 januari gekozen, met een interval van vijf jaar.

Percentage Kamerleden dat woonachtig is in de Randstadprovincies (1958 - 2019)

Percentage Kamerleden dat woonachtig is in de Randstadprovincies (1958 – 2019)
Foto: Roel Wijnants (cc)

NSC: Nieuw Sociaal Contract of Nieuw Sociaal CDA?

ANALYSE - van Prof. Dr. Gerrit Voerman en dr. Léonie de Jonge, eerder verschenen bij het Montesquieu Instituut.

Op 19 augustus richtte Pieter Omtzigt bij de notaris officieel zijn eigen partij op, het NSC. Hoewel er nog weinig bekend is over het programma en de kandidatenlijst, lijkt het er sterk op dat zijn nieuwe partij aanzienlijke elementen van het CDA heeft overgenomen, zowel op het gebied van ideologie en programma als wat betreft het personeel. De vraag is dan ook: staat NSC, de afkorting van Omtzigts partij, voor Nieuw Sociaal Contract of Nieuw Sociaal CDA?

1. Ideologische uitgangspunten

Het document Grondgedachten & Uitgangspunten biedt inzicht in het ideologische profiel van het NSC. Hierin staan termen als ‘de overheid als schild voor de zwakken’, ‘solidariteit’, ‘goed rentmeesterschap voor de schepping’, ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’, ‘gespreide macht en verantwoordelijkheid’, het belang van het ‘maatschappelijk middenveld’ – allemaal kernbegrippen van het CDA. Ook het begrip ‘subsidiariteit’ wordt inhoudelijk in de uitgangspunten van het NSC aangeduid, zij het niet letterlijk genoemd.

Het is duidelijk dat de partij van Omtzigt zich baseert op het christendemocratische gedachtegoed. Daarnaast wordt er rijkelijk geput uit de katholieke sociale leer, met als centraal uitgangspunt de personalistische mensvisie die de mens beschouwt als een onderdeel van de gemeenschap. Deze opvatting staat in de Grondgedachten & Uitgangspunten van het NSC centraal en wordt gezien als ‘ons alterna­tief voor het heersende individualisme’. Verder is het docu­ment doordrenkt van confessionele noties. Hoewel het woord ‘God’ nergens te bespeu­ren is, zijn de standpunten vaak expliciet gebaseerd op christelijke waarden en (katholieke) deugden zoals rechtvaardigheid, dienstbaarheid, naastenliefde en barmhartigheid. Al met al kun­nen de uitgangspunten van het NSC, die in grote mate overeenkomen met die van het CDA, worden gekarakteriseerd als communitaristisch. Niet de staat of de markt is het ver­trek­punt maar de samen­leving, die wordt opgevat als een waardengemeenschap.

Foto: Stempotlood Verkiezingen 2021 - Gebruik op Sargasso met toestemming. (c) Sidney Smeets

Hoe zinvol zijn peilingen ver voor de verkiezingen?

ANALYSE - Door Jelke Bethlehem (bijzonder hoogleraar in de survey-methodologie en verbonden aan het Instituut Politieke Wetenschap van Universiteit Leiden).

Op 22 november 2023 zijn er weer verkiezingen voor de Tweede Kamer. Dan wordt er weer volop gepeild. De vraag is of al die peilingen in staat zijn om te voorspellen hoe de uitslag van de verkiezingen eruit zal zien. Hoe accuraat zijn die peilingen eigenlijk? Om wat meer duidelijkheid te krijgen over de nauwkeurigheid van peilingen, kijken we terug naar de Tweede Kamerverkiezingen van 15 maart 2017. Voor die verkiezingen hebben we alle cijfers beschikbaar en kunnen we dus peilingen en verkiezingsuitslag met elkaar vergelijken. Zo kunnen we vaststellen hoe goed de prognoses waren.

Tijdens de verkiezingscampagne in 2017 waren verschillende peilers actief. Het LISS-Panel van de Tilburg University kwam elke dag met een nieuwe peiling. Peil van Maurice de Hond deed het elke week en de Politieke Barometer van Ipsos elke twee weken. De Stemming van GfK en de peilingen van I&O Research en Kantar TNS hadden een lagere frequentie. Al die peilingen beoogden hetzelfde te meten: het stemgedrag als er op dat moment verkiezingen zouden zijn. Peilingen die op hetzelfde moment werden uitgevoerd, zouden dus dezelfde prognose moeten opleveren. Helaas was dat niet het geval.

Foto: Stempotlood Verkiezingen 2021 - Gebruik op Sargasso met toestemming. (c) Sidney Smeets

De machtsvraag is weer terug

COLUMN - van Prof.Dr. Joop van den Berg

Voor Tweede Kamerverkiezingen maakt het nogal wat uit of de kiezers de ‘machtsvraag’ krijgen voorgelegd of niet: is er sprake van twee reële kandidaten, tevens tegenpolen, voor de leiding in de te vormen coalitie en wordt het dus een strijd om de positie van premier in het nieuwe kabinet? Zo ja, dan zet dat de verkiezingscampagne op scherp; zo nee, dan wordt de situatie onoverzichtelijk en valt vooral het strijdelement weg.

In 2012 werd tijdens de campagne duidelijk dat de strijd om het Torentje zou gaan tussen Mark Rutte en Diederik Samsom. Eerder, in 2003 en 2006, ging het tussen Jan Peter Balkenende en Wouter Bos. Dat schiep een zekere mate van duidelijkheid over de vraag wat er bij de verkiezingen op het spel stond. Zeker, elke orthodoxe uitleg van verkiezingen in Nederland zegt dat het gaat om verkiezing van de Tweede Kamer en niet van de regering of van de minister-president. Maar, in de verkiezingscampagne gaat dat soort subtiliteiten meestal verloren.

De machtsvraag wordt lang niet altijd gesteld. In 2017 bij voorbeeld was niet echt duidelijk wie de tegenstander van Mark Rutte in de campagne was en dat was evenmin het geval in 2021. De PvdA had de verkiezingen al verloren, voordat de campagne was begonnen en geen andere partij van links (of van populistisch rechts) was in staat Rutte echt te beconcurreren. In zulke omstandigheden volgen kiezers hun eerste voorkeur en dat leidt dan onvermijdelijk tot fragmentatie in de uitslag. Dikwijls, niet altijd, lijdt ook de opkomst onder het gebrek aan strijd om de macht. Dat was bij voorbeeld het geval in 1998 toen er voor premier Kok geen echte concurrent was.

Volgende