COLUMN - In reactie op de veranderende economie en de afkalvende verzorgingsstaat ontstaan er allerlei nieuwe initiatieven. Ze zijn gebaseerd op delen en samenwerking. Er worden andere manieren verzonnen om met bezit om te gaan. Slimme bedrijven helpen mensen om auto’s te delen, buurtbewoners delen hun gereedschap zodat niet iedereen zelf klopboor hoeft aan te schaffen. Kleine zelfstandigen vormen in groepjes hun eigen arbeidsongeschiktheidsfonds. Websites die de onderlinge ruil van diensten en spullen tussen mensen bevorderen, schieten overal wortel.
Zulke samenwerkingen zijn inventief, slim, kleinschalig, overzichtelijk, soms schattig, en vaak milieuvriendelijk. We moeten er ook vooral mee doorgaan.
Alleen helpt het zo weinig. Het is toch een beetje de manier waarop de middenklasse en hip Nederland hun wonden bekijken en dan besluiten om voortaan samen pleisters in te kopen.
Niet alleen omdat je, om in zo’n deelsysteem te worden opgenomen, eerst zelf iets moet hebben dat je kunt inleggen: gewilde spullen, een beetje geld, nuttige vaardigheden, gezochte kennis. Verslaafden, daklozen, vereenzaamde mensen, zieke mensen, arme mensen of slecht opgeleide mensen komen zo’n deelsysteem aanzienlijk minder makkelijk binnen dan een jong stel met twee rechterhanden en een straat vol leuke buren.
Juist daarom was de verzorgingsstaat zo’n geweldig idee: zonder aanziens des persoons kon je, indien nodig, een beroep doen op hulp of steun. Je hoefde niet mondig of slim te zijn noch over de juiste contacten te beschikken om woonbegeleiding, thuishulp of schuldhulpverlening te krijgen. Maar tegenwoordig moet je vaak praten als Brugman, of soms zelfs tegen de lokale gemeente procederen, om de zorg te krijgen die je nodig hebt. De nieuwe collectiefjes, hoe goedwillend en loffelijk ook, richten zich vooral op het organiseren van mondige mensen. De rest valt uiteindelijk in de schoot van de Voedselbank en het Leger des Heils.