Humaniora in tijden van chatbots
COLUMN - Je kunt allerlei gedachten hebben over chatbots. Je kunt bijvoorbeeld juichen over de fantastische commerciële mogelijkheden die je ziet, of je zorgen maken over types die overal commerciële mogelijkheden in zien. Je kunt denken dat kunstmatige intelligentie gaat helpen onze kinderen beter onderwijs te geven, of vrezen dat we allemaal nog dommer en luier worden onder de invloed van die dingen.
Al die reacties zijn vast terecht, maar voor de humaniora schudden deze apparaten ook aan de fundamenten van het vak. Nu er ineens niet-menselijke wezens zijn die dingen lijken te kunnen waarvan we 10 dagen geleden nog dachten dat alleen mensen ze konden. Een cartoon tekenen. Een pianosonate schrijven. Het centraal eindexamen maken.
Je kunt natuurlijk zeggen dat de vingers op die cartoons er belachelijk uitzien, dat de sonate saai is, dat er rare fouten zitten in de beantwoording van de eindexamen. Maar dan zijn we beland bij een nieuwe definitie wat het betekent om mens te zijn – één die ertoe leidt dat ik in ieder geval ook niet zo menselijk ben, want mijn pianosonates trekken vooralsnog ook geen volle zalen.
Je kunt ook zeggen: uiteindelijk willen mensen toch vooral werk van mensen. Ik kan dat, alleen als amateurschaker beamen. Ik vind het leuk om af en toe online een spelletje te spelen, maar alleen op websites waar je speelt tegen andere mensen van ongeveer jouw niveau. Tegen computers speel ik niet, daar is niks aan. Dat ik van die mensen alleen weet welke zetten ze spelen en hoe ze zichzelf genoemd hebben – voegt zo goed als niets toe – vind ik ook niet belangrijk. Maar ze moeten wel mensen zijn. Uit experimenten blijkt overigens ook dat mensen soms de voorkeur geven aan door kunstmatige intelligentie geproduceerde gedichten, maar alleen als ze niet weten dat die door kunstmatige intelligentie gemaakt is.