Alleen inspraak organiseren is niet meer genoeg
ONDERZOEK - Tine de Moor, Laurens Antonides, Charlotte Witte.
Dorpsraden en andere overlegorganisaties die ooit zijn opgericht als gemeentelijke inspraakorganen, staan voor een moeilijke keuze: op de oude voet doorgaan of aanpassen? Onderzoek van de Universiteit Utrecht laat zien dat ze met de actieve burger mee moeten bewegen of anders overbodig worden.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid maakt in haar rapport ‘Vertrouwen in burgers’ een onderscheid tussen participatie en maatschappelijke initiatieven. Bij participatie gaat het enerzijds over burgers die meepraten en –denken over beleid en anderzijds over burgers die samen met de overheid een probleem proberen op te lossen. Meedoen betekent hier niet meebeslissen, het eigenaarschap blijft bij de overheid liggen.
Bij die andere vorm van burgerbetrokkenheid, de maatschappelijke initiatieven, nemen burgers nadrukkelijk zelf het heft in handen om doelen te realiseren. Zo zijn burgers de laatste jaren talloze energie- zorg- en glasvezelcoöperaties en buurtmoestuinen gestart, waarbij in alle gevallen het eigenaarschap, en daarmee de eindverantwoordelijkheid bij de burger ligt en is het de overheid die soms mee mag doen.
Overlegorganisaties moeten andere koers uitzetten
Het groeiend aantal maatschappelijke initiatieven laat niet alleen zijn sporen na in het bestuurlijke en maatschappelijke landschap, maar beïnvloedt ook het speelveld van dorps- en wijkraden. Uit ons onderzoek naar ‘bewonersoverlegorganisaties’ blijkt dat vooral dorpsraden een andere koers moeten gaan varen. Dorps- en wijkraden werden medio de jaren ‘70 door gemeenten opgezet als inspraakorganen, via allerlei representatieve en adviserende taken.