Wat nu weer? Ben ik extreemrechts geworden? Nou, nee. Maar toch betrap ik me af en toe wel eens op de gedachte dat we een gebrek hebben aan goede leiders. Ik bedoel dan niet dat ze autoritair moeten zijn. Of dat ze stoere taal uit moeten slaan die, als het even kan, vooral gericht is tegen de meest weerlozen in de samenleving. Of daadkracht proberen uit te stralen door sommigen hun basisrechten te ontzeggen. Zo sterk vind ik dat allemaal niet. Ik zou het eerder laf noemen. Al valt niet te ontkennen de provocatieve en demagogische retoriek van dit type leiders zich ook tegen hen kan keren, in de vorm van bedreigingen en geweld.
Dit type leider kan een democratie missen als kiespijn. Maar dat betekent niet dat een democratie helemaal zonder leiders kan. En dat is wel de toestand waarin we zijn beland. Met leiders die niet meer durven te leiden, maar die in plaats daarvan liever volgen. Ze volgen de opiniepeilingen, hun campagnemanagers, de grootste bekken op sociale media en de gevestigde belangen. En natuurlijk dienen ze het allerhoogste: de economie.
Het ligt niet alleen aan politici
Je kan dat niet alleen wijten aan de politici. Want uiteindelijk zijn wij degenen die steeds weer op zulke politici stemmen. We lijken niet meer goed te beseffen dat democratie ooit is bedacht als een systeem waarin het volk zijn leiders kiest. Het overheersende idee lijkt tegenwoordig eerder dat we bij verkiezingen een verlanglijstje in mogen dienen, en dat de politiek vervolgens alles maar moet leveren. Maar veel politici roepen dat ook wel over zichzelf af. Hun gedrag lijkt op dat van een bepaald type sjacheraar: zo iemand die belooft alles te kunnen leveren wat je maar bij hem bestelt. En als dat niet lukt, of als de kwaliteit ondermaats is, heeft hij altijd wel een smoesje. Altijd hetzelfde smoesje eigenlijk: als er iets niet goed is gegaan, is dat de schuld van iemand anders.
Verlanglijstjes indienen kan soms ook op andere manieren. Als je geluk hebt om je in de goede sociale kringen te bevinden kun je wel eens een bestuurder tegen het lijf lopen, en ermee in gesprek raken. En anders kun lobbyisten inhuren, als je daar geld voor hebt tenminste. Of je kunt proberen een groot publiek te bereiken via de traditionele of de sociale media. Hoe meer je dan de indruk weet te wekken de mening van ‘het volk’ te vertegenwoordigen, hoe beter. En hoe beter het lukt om jouw verlanglijstje onder de aandacht van de politici te brengen, hoe harder ze hun best zullen doen om jouw bestellingen te kunnen leveren.
Met leiderschap heeft dat allemaal niet zoveel te maken. Met goed bestuur net zomin. Het zal wel een soort van management wezen. Geadviseerd door de ‘professionals’ van diverse pluimage waarmee hedendaagse politici zich omringen. De managers managen vooral hun eigen winkeltje, de partij. En dus zijn ze altijd bezig met de strategie voor de volgende verkiezingen, die bepalen of winkeltje groter of kleiner wordt, of mogelijk zelfs helemaal verdwijnt. De blik, met andere woorden, strak gericht op de korte termijn.
Opvattingen, of partijen en personen?
Ik denk niet dat de bedenkers van onze democratie dit voor ogen hadden. Ongetwijfeld begrepen ze dat campagnevoerende politici in de verleiding zullen komen om mooie verhalen op te hangen en retorische spelletjes te spelen. Maar het echte politieke debat was een uitwisseling en confrontatie van opvattingen, vaak gebaseerd op wereldbeelden en ideaalbeelden die alleen op lange termijn (min of meer) te verwezenlijken zouden zijn. Het soort visies waarover managerstype Rutte met trots vaststelde dat hij daar geen last van had. (Waarmee hij vooral liet blijken niet te beseffen dat zijn kijk op de ‘BV Nederland’ ook een visie was. Ideologie die zichzelf niet als zodanig erkende en herkende, en tamelijk oppervlakkig bovendien.) Inmiddels lijkt de politiek vaak meer op een populariteitswedstrijd van partijen en hun lijsttrekkers, dan op een confrontatie van maatschappijvisies.
(Om mogelijke misverstanden te voorkomen: campagneslogans geven zelden blijk van een visie. We willen allemaal een veilig land, met goed onderwijs en gezonde natuur, waarin werken en ondernemen wordt beloond. Een serieuze visie heeft meer diepgang dan holle verkooppraatjes.)
Ook dat ligt niet alleen aan politici zelf. Journalistiek, of media in bredere zin, doen er aan mee. Ook al omdat die zelf bezig zijn met hun eigen continue populariteitswedstrijd. En sociale media zijn niet veel meer dan populariteitswedstrijden op zich. Er zijn zelfs politicologen die niet meer lijken te beseffen dat democratische politiek een confrontatie van visies zou moeten zijn, in plaats van een wedstrijdje tussen partijen. Die zeggen dan bijvoorbeeld dat je extreemrechts zou kunnen bestrijden via een strategie van ‘isoleren en imiteren’. Electoraal schijnt dat inderdaad wel redelijk te werken. Maar in de politieke ideeënstrijd is de uitwerking funest. Omdat je schadelijke opvattingen nou eenmaal niet bestrijdt door ze (al dan niet in afgezwakte vorm) over te nemen. Je maakt ze daarmee juist acceptabel. Je zorgt er bovendien voor dat de thema’s van radicaal rechts het debat domineren. En die partijen zullen nog radicalere standpunten innemen. Ze leven immers van provocaties en zich afzetten tegen traditionele partijen.
En we zien dat niet alleen de inhoud wordt geïmiteerd, maar ook het gebruik van retorische middelen: veel pathos, anderen aanvallen op ethos, en logos komt er maar bekaaid vanaf. Natuurlijk is politiek ook theater, waarin alle retorische middelen gebruikt mogen worden. Het zou een saaie bedoening worden als debatten alleen in droge, ambtelijke taal gevoerd zouden worden. Maar het theater hoort wel in dienst te staan van de inhoudelijke uitwisseling van argumenten, en de confrontatie van maatschappijvisies. Retoriek schiet zijn doel voorbij wanneer die niet meer bijdraagt aan het inhoudelijke debat, maar dat juist frustreert. Dat ondemocratische politici zo te werk gaan is best logisch. Wie weinig waarde hecht aan de democratie, zal zich ook niet teveel aantrekken van de democratische mores. Maar democratische politici zouden zich niet moeten laten verleiden om hetzelfde spelletje te spelen. Het holt het debat uit, en daarmee geleidelijk aan ook de geloofwaardigheid van de politici zelf.
Waar het allemaal toe leidt zien we al jarenlang vrijwel dagelijks terug in het politieke nieuws. Toch krijg je niet de indruk dat veel politici echt iets geleerd hebben van die ontwikkelingen, al zijn ze inmiddels een dikke twintig jaar aan de gang. (En in de VS nog langer.)
Visieloze leiding werkt niet
De vermeende visieloosheid van Rutte past bij een managerscultuur, waarin leidinggeven neerkomt op het regelen van dingetjes die nou eenmaal geregeld moeten worden. En waarin je aan de cijfertjes, vooral de financiële cijfertjes natuurlijk, af kunt lezen wat er wel en niet goed gaat. Het land als een bedrijf, met het parlement als raad van commissarissen en de kiezer als aandeelhouder. De ironie is dat ook bedrijven die op die manier worden geleid meestal in de problemen komen. Ze worden voorbijgestreefd door bedrijven die met een meer vooruitziende blik worden geleid. Wie alleen maar bezig is het handeltje draaiende te houden, zal daar uiteindelijk niet in slagen.
Het zal ook wel geen toeval zijn dat politici die menen dat je een land net zo zou moeten leiden als een bedrijf, in de praktijk vooral de gevestigde belangen beschermen: de grote economische spelers die vooral hun handeltje draaiende willen houden. Innovatie is dan een excuus om pijnlijke maatregelen uit te stellen, of nog maar eens een flink bedrag aan subsidies tegenaan te gooien in de richting van die gevestigde belangen. En veel minder iets dat de economische elite pijn kan doen, als die teveel leunt op hun verworven vermogen en privileges.
En er is nog iets dat je je af zou kunnen vragen. Als visieloze leiding vaak slecht uitpakt voor bedrijven, zou dat dan ook kunnen gelden voor de democratische rechtsstaat? Dat aanhangers van andere staatsvormen de wind in de zeilen krijgen als het systeem op te kortzichtige of te ambitieloze manier wordt geleid?
In elk geval is het zo dat een maatschappij zonder capabele leiders vervalt tot anarchie. Dat lijkt misschien aantrekkelijk voor iemand zoals ik, die niet zo van hiërarchie en autoriteit houdt. Maar het vervelende is dat in een anarchie altijd vanzelf weer machtsstructuren ontstaan. Want zo werken menselijke samenlevingen nou eenmaal. En in de hiërarchie die dan ontstaat zal het recht van de sterkste de overhand hebben. De samenleving die je zo krijgt, zou wel eens heel erg kunnen lijken op het ideaal dat veel autoritaire, rechtse politici voor ogen hebben. Laten we nou net ooit de democratie en de rechtsstaat hebben uitgevonden om dat recht van de sterkste een beetje in de hand te houden.
Leiden met lef
Zonder leiders die durven te leiden wordt het een zootje, is mijn conclusie. Als samenleving zullen we dus moeten accepteren dat we een vorm van leiding nodig hebben. De vraag is dan wel welk type leider we willen accepteren. De typische ‘sterke leider’ is iemand die overtuigd is van het eigen gelijk, geen tegenspraak duldt, en snel grijpt naar repressieve maatregelen. De stoere praatjes of de repressie zijn meestal gericht tegen de weerlozen en geweldlozen. Echt sterk is dat niet, als je er even over nadenkt. Het geeft eerder blijk van karakterzwakte. En van weinig vertrouwen in de overtuigingskracht van de eigen argumenten.
Ik denk dat we juist leiders met een sterk karakter moeten hebben. En met lef. Het lef om te zeggen waar het op staat. Ook als de eigen achterban dat liever niet wil horen. Het lef om niet altijd alleen maar begrip tonen of veinzen(!) voor ontevreden burgers, maar ze ook te confronteren met hun onredelijkheid, wanneer dat meer op zijn plaats is. Lef om tegenspraak niet te ontwijken of te beantwoorden met beschuldigingen en verdachtmakingen, maar de kritiek juist op te zoeken. Om tegenstanders te overtuigen, in plaats van medestanders op te hitsen. Lef om in te gaan tegen de uit de hand gelopen macht van grote, gevestigde economische belangen. Omdat die de benodigde veranderingen in de weg staan. Lef om te vertouwen op adviseurs die verder kijken dan de laatste pellingen en de eerstvolgende verkiezingen (en die de wet van Goodhart kennen en begrijpen). En, waarschijnlijk het moeilijkste van allemaal, de dogma’s van de dominante ideologie ter discussie stellen. Zoals het dogma dat ‘de onzichtbare hand van de markt’ de samenleving altijd automatisch in de goede richting stuurt. Of dat economische groei altijd de absolute topprioriteit zou moeten zijn. Of dat oneindige exponentiële groei vanzelfsprekend is, in plaats van onmogelijk. Het lef, kortom, om verantwoordelijkheid te nemen, in plaats van die zoveel mogelijk af te schuiven. Voor leiders van kleinere partijen is dat niet zo lastig, omdat die immers hun eigen niche bedienen, en niet zo snel bestuursverantwoordelijkheid hoeven te dragen. Maar voor wie grotere politieke ambities heeft lijkt het een onneembare horde te zijn. Het wachten is op iemand die dat wel kan. En durft.
P.S. Ook de sterke leiders die alles doen wat je had gehoopt, moet je kritisch blijven volgen. Macht blijkt nou eenmaal vaak een slechte uitwerking te hebben op het menselijk karakter. Ook een krachtdadig leidersfiguur dat er met alleen maar goede bedoeling aan begint, zou niet eindeloos moeten blijven zitten. Een jaartje of acht lijkt me wel genoeg.