Er woedt een belangrijke maatschappelijke discussie over taal waarover je maar weinig taalkundigen hoort in het publieke domein: de discussie over hoe we allerlei identiteiten benoemen – discussie over wit tegenover blank, over slaafgemaakte, over non-binair taalgebruik, enzovoort: over de vraag in hoeverre de taal moet worden aangepast aan een veranderende sociale werkelijkheid.
Een reden waarom je er zo weinig taalkundigen over hoort, heeft volgens mij te maken met wat ik beschouw als het centrale dogma van de taalwetenschap, iets waarover vrijwel alle taalkundigen het, ondanks enorme verschillen op allerlei gebied, eens zijn:
Het centrale dogma van de taalwetenschap. Taal is een natuurlijk fenomeen. Ze verandert voortdurend, maar het is niet mogelijk om haar te veranderen.
Het centrale dogma gaat in tegen de manier waarop de meeste niet-taalkundigen taal zien: als een cultuurproduct, een instrument dat we hebben gemaakt, en dat je als liefhebber van de traditie liever niet maar als pragmaticus liever wel verandert. Volgens het centrale dogma zijn huidige pogingen om bijvoorbeeld genderneutrale taal in te voeren, vrijwel zeker tot discussie gedoemd. En veel meer dan dat valt er volgens dat dogma dan ook niet over te zeggen.
De taalwetenschap heeft overigens ook veel te danken aan het centrale dogma. Het is de grondslag van het relatieve succes van het vak in de afgelopen twee eeuwen – de visie dat je taal kunt zien als iets dat op de een of andere manier onderhevig is aan natuurwetten heeft tot veel resultaten geleid. De menselijke wil met al zijn grilligheid heeft er niet zoveel mee te maken. Het is trouwens ook echt lastig om voorbeelden aan te wijzen waar de taal veranderd is omdat de taalgebruikers dat beter vonden, vooral als je meeneemt dat soms autoriteiten natuurlijk invloed kunnen hebben op hoe mensen in het openbare leven spreken, maar dat de meeste taal in kleine kring of de beslotenheid van het eigen huis wordt gebruikt.
Al niet meer
Hoe dan ook is het heel jammer dat taalkundigen uit dit alles de conclusie trekken dat ze zich niet met deze discussie bemoeien. Er valt genoeg te onderzoeken aan de hele kwestie, maar vooral: de stem van de wetenschap wordt gemist in deze discussie, die tot nu toe vooral wordt gevoerd door mensen die hun sterke gevoelens laten horen – gevoelens dat je door nieuwe voornaamwoorden op de een of andere manier bedreigd wordt in je vrijheid van meningsuiting, of juist gevoelens dat iedereen eigenlijk meteen over moet stappen op een nieuw systeem omdat de wereld anders fundamenteel verkeerd in elkaar zit.
Vivien Waszink, taalkundige bij het INT, stapt met het boekje Dat mag je óók al niet meer zeggen in dat gat. De doorhaling maakt deel uit van de titel, want het is nadrukkelijk Waszinks bedoeling om beide kanten van het debat te laten zien, en dat doet ze wat mij betreft in een prettige toon: zakelijk en helder legt ze uit wat er zoal speelt rondom kwesties als het n-woord en het a-woord (allochtoon), de voornaamwoorden en de persoonsaanduidingen (autrice, vuilnisvrouw). Wie serieus en geïnformeerd aan deze discussies wil deelnemen, kan eigenlijk niet om Dat mag je óók al niet meer zeggen heen.
Gebalanceerd
Het wil niet zeggen dat Waszink geen stelling neemt. Haar uiteindelijke boodschap, die ze verwoordt in het laatste hoofdstukje, is dat die woorden in de titel inderdaad doorgestreept moeten worden. Je hoeft niet bang te zijn voor nieuwe taalvormen, want ze beperken je manier van praten niet, ze voegen vooral iets toe aan ons aller taalkundig repertoire. Oude manieren van spreken worden natuurlijk niet ‘verboden’, maar staan iedereen toch nog ter beschikking.
Of dat veel mensen aan de flanken van de discussie overtuigt, weet ik niet. De een zal dit allemaal veel te toegeeflijk vinden – dingen moeten zo snel mogelijk veranderen –, anderen zullen juist denken dat Waszink de effecten van censuur en zelfcensuur negeert. Maar ik denk dat ze gelijk heeft en dat ze voor iedereen die niet aan die flanken zit, een goed, gebalanceerd oordeel aanreikt.
Vivien Waszink. Dat mag je óók al niet meer zeggen. Verkrijgbaar bij Onze Taal, 2022.