COLUMN - Gisteren stipten we hier al even de zwijgende meerderheid aan. Daar wil ik nog iets over kwijt.
Het is 1. makkelijk spreken namens de zwijgende meerderheid. Als we er van uitgaan dat die ook echt bestaat, dan is het 2. ook makkelijk praten tegen de zwijgende meerderheid.
In het eerste geval kan men roepen wat men wil. U kunt verkondigen wat u wil, elke boodschap is er een van de zwijgende meerderheid.
In het tweede geval zit de makkelijkheid in het gegeven dat die meerderheid toch niets (terug)zegt. Het is immers een zwijgende. Alleen wie de zwijgende meerderheid oproept toch vooral eens wat van zich te laten horen, heeft het stukken minder makkelijk.
Sinds Richard Nixon in 1969 de zwijgende meerderheid bepotelde, is haar geschiedenis vooral een van conservatieve of rechtspopulistische politici die zich, al dan niet door eigen verzinsels, in het nauw gedreven voelen.
De zwijgende meerderheid wordt ten tonele gevoerd, of wordt aangeroepen, door lieden die het op gezette tijden noodzakelijk achten zich groter voor te doen dan ze zijn. Want hoe groot men ook in werkelijkheid is, een meerderheid is men zelden of nooit.
En omdat er zelden of nooit ergens een meerderheid voor is, zijn er spelregels in het leven geroepen om op zijn minst de schijn van meerderheid overeind te houden. Zonder zulke afspraken is geen organisatie bestuurbaar, stagneert de continuïteit, komt er niets tot stand.