Een groot deel van de ogen van journalistiek Nederland zijn gericht op de bij elkaar gefabuleerde migratiecrisis, al hebben sommigen goed door hoe stevig de VVD de focus op machtsbehoud en het spel i.p.v. de knikkers richt. Ondertussen zijn er tal van onderwerpen waar de komende jaren belangrijke keuzes gemaakt moeten worden. Keuzes die vragen om visie. Vandaag de energieverkiezingen van 2023.
De afgelopen weken zijn belangrijke conceptplannen gepubliceerd voor iedereen die wat vindt van windturbines, zonnevelden, kerncentrales, hoogspanningsleidingen, waterstof en andere energiegerelateerde zaken. Te weten het concept Nationaal plan energiesysteem 2050, het Ontwerp-programma Energiehoofdstructuur en de zonnebrief van Jetten. Taaie kost, maar wel van stevige invloed op de inrichting en economische structuur van Nederland de komende decennia. Daarmee kunnen deze verkiezingen wel eens de energieverkiezingen worden. Gezocht: partijen met visie en lef om keuzes te maken.
Ontwerp-programma Energiehoofdstructuur
Het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) laat zien welke nieuwe nationale energie-infrastructuur nodig is richting 2050 en waar deze geplaatst kan worden. Hiermee kan het Rijk eerder afspraken maken over ruimte met gemeenten, provincies, havenbedrijven en netbeheerders. Ook geeft het PEH nationale kaders om zorgvuldig om te gaan met de ruimte en met respect voor de natuur, cultureel erfgoed, en leefbaarheid. Daarmee draagt het PEH bij aan het doel van een klimaatneutraal energiesysteem in 2050.
Het ontwerp-PEH geeft een eerste beeld van de energiehoofdstructuur die nodig is voor het energiesysteem van de toekomst en de sturingsinstrumenten om hier te komen. De energiewereld en ruimtelijke ordening zijn hierin dichter bij elkaar gebracht.
De ruimtelijke strategie die het Rijk voert via het PEH bestaat uit vijf peilers. De afwegingen waar welke functie het beste past kunnen per landschap en daarmee per regio verschillen. Op de eerste plaats wordt uitgegaan van hergebruik van fossiele ruimte voor energiehoofdstructuur. Dit is het meest efficiënt. Het gaat daarbij om hergebruik van bestaande leidingen en buisleidingstraten (bijvoorbeeld waterstof als vervanging van aardgas) alsook om het behoud van locaties van bestaande nationale energiecentrales voor toekomstige centrales. Voor kernenergie blijven enkel de locaties Borssele en Maasvlakte over. De locatie Eemshaven wordt geschrapt (bedankt VVD).
Een tweede uitgangspunt is voorsorteren op elektrificatie. Op basis van scenario’s rekent het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat er op dat er op veel meer plekken elektriciteit wordt geproduceerd en gebruikt. Als reactie hierop komt er een diepe aanlanding van wind op zee. Hogere taalkunde voor een gelijkspanningskabel vanaf de kust naar Chemelot in Limburg.
De derde peiler is ruimtelijke regie op opslag en conversie als nieuwe onderdelen in het energiesysteem. Voor grootschalige conversie en opslag van energie bestond tot nu toe geen ruimtelijk beleid. Hoewel de ontwikkeling van elektrolyse zich nog in een beginstadium bevindt, is het belangrijk om nu al rekening te houden met stevige groei. Ook omdat de Tweede Kamer een hoog ambitieniveau heeft vastgelegd. Electrolyse vraagt ruimte, aansluiting op het elektriciteitsnetwerk, aansluiting op het buisleidingennetwerk en water.
In het energiesysteem van de toekomst zullen batterijen in toenemende mate een belangrijke rol spelen voor het opvangen van korte-termijn onbalans in vraag en aanbod van elektriciteit. Deze vergen ook ruimte (fysiek en op het elektriciteitsnetwerk).
De vierde en vijfde peiler zijn de duizenddingendoekjes van het moderne beleid: de integrale afweging in de leefomgeving en de lerende aanpak.
Na vaststelling van het PEH start een juridisch traject waarin onderdelen uit het PEH worden vertaald naar het Besluit Kwaliteit Leefomgeving en de Energiewet. Daarnaast wordt de interbestuurlijke handhaving en monitoring voor het behoud
van ruimte voor energiehoofdstructuur aangescherpt. Of het PEH nog vastgesteld gaat worden nu het Kabinet demissionair is, is een goede vraag.
Nationaal plan energiesysteem 2050
Een tweede belangrijk document dat op 3 juli naar de Tweede Kamer is gestuurd en dat tot en met 1 oktober ter inzage en consultatie ligt is het Nationaal plan energiesysteem 2050 (NPE). Het doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn heeft grote gevolgen voor het toekomstige energiesysteem. Het NPE kijkt met een integrale blik en vanuit klimaatneutraliteit in 2050 naar het energiesysteem. Door de ontwikkelpaden van energieketens en vraagsectoren in kaart te brengen, wordt helder waar deze niet op elkaar aansluiten. Hier zijn dus keuzes nodig.
Op basis van gesprekken met experts, een Energieraadpleging en diverse bijeenkomsten concludeert de Minister dat we een duurzaam en rechtvaardig energiesysteem willen. Het concept-NPE wil dit realiseren door te bouwen, besparen, verdelen & verbinden. Door maximale inzet op het aanbod van energie en bijbehorende infrastructuur en de interconnectie en samenwerking met onze omringende landen (zie hier een link met het eerder genoemde ontwerp-programma energiehoofdstructuur). Daarbij wordt ook maximaal ingezet op energiebesparing (altijd ondergeschoven kindje in de energietransitie) en wordt ruimte geboden voor initiatieven vanuit de samenleving.
De zin 'maximale inzet op aanbod van energie' is een belangrijke. Het concept-NPE bevat een tamelijk ambitieus te noemen groeiscenario voor het aanbod van elektriciteit, onder het motto: afschalen is makkelijker dan opschalen. Het concept Nationaal plan energiesysteem zet maximaal in op een groei van de elektriciteitsproductie van zo'n 122 TWh in 2022 naar zo'n 600 TWh in 2050. Een groei die nodig is om de toenemende vraag naar elektriciteit aan te kunnen, waarbij het uitgangspunt lijkt: we blijven alles doen wat we nu doen.
Met een beetje rekenen en meten op basis van de tabel op bladzijde 26 van het NPE kom ik grofweg tot de volgende hoeveelheden. Kleine zonnedaken zijn meegerekend bij wind en zon op land (al mag dat niet volgens de huidige systematiek van de regionale energiestrategieën, wat ik stom vind). Bij de bron waterstof gaat het om energiecentrales die elektriciteit maken met behulp van waterstof. Alle getallen zijn in TWh, dat staat gelijk aan 1.000.000 kWh. Voor de productie van 1 TWh zijn volgens het Nationaal Programma Regionale Energiestrategieën zo'n 54 windturbines van 5 MW of 1.000 ha zonnepanelen benodigd (op dak, water of veld). Een kerncentrale van 1 GW produceert zo'n 7,4 TWh, uitgaande van 85% beschikbaarheid op jaarbasis (gemiddelde van Belgische kerncentrales van 2000-2021).
Een andere belangrijke vraag is waar de elektriciteit voor gebruikt wordt. Daarbij zijn er twee hoofdcategorieën te onderscheiden: elektriciteit die ingezet wordt als eindgebruik (bv voor verlichting in je huis) en elektriciteit die ingezet wordt in andere ketens (bv voor de productie van waterstof) of elektriciteit die verloren gaat. Onderstaande tabel laat zien om wellke hoeveelheden het gaat volgens het NPE.
Wat opvalt is de sterke stijging bij transport (is nationaal en internationaal samen, omdat de grafiek slecht leesbaar is), de stijging bij de industrie en vooral de forse stijging van de inzet van elektriciteit bij de productie van waterstof, koolstofdragers en warmtelevering. In totaal is de verwachte vraag naar elektriciteit in 2050 568 TWh. Dat lijkt een groot verschil, maar betekent dat de minister inzet op 6% meer productie dan de verwachte vraag.
Geen overbodige luxe, want De Groene Amsterdammer heeft vorige week berekend dat alleen al de chemie en raffinaderijen 350 TWh nodig heeft. Daarmee wordt dan rond 2050 brandstoffen geproduceerd voor Afrika en andere landen met minder strenge milieuregels. Vergeleken met de cijfers uit het NPE zouden het volledige stroomgebruik van industrie en van de inzet voor waterstof, koolstofdragers en warmtelevering dan enkel voor chemie en raffinaderijen bestemd zijn. Wat niet waarschijnlijk lijkt. Het behoud van de huidige chemie en raffinage zal dus tot meer elektriciteitsvraag leiden.
Vragen om visie en keuze
De vragen waar ik van politieke partijen graag een antwoord op zou zien is:
Het tijdperk van goedkope beschikbare energie als comparatief voordeel voor het aantrekken van energie-intensieve bedrijven is met het afbouwen van de gaswinning in Groningen voorbij voor Nederland. Wat niet wil zeggen dat energie voor alle gebruikers duurder wordt. Welke bedrijfstakken willen we voor Nederland behouden? Hoeveel elektriciteit vergen deze bedrijfstakken en me welke bron van elektriciteitsproductie gaat deze geproduceerd worden: windturbines/zonneparken/energieopslag/kerncentrales/waterstofcentrales*?
Hoeveel extra windturbines/zonnevelden/waterstofcentrales/kerncentrales* gaat uw partij realiseren voor verkoop van fossiele brandstoffen in andere landen, of zetten we in op meer duurzame elektriciteitsproductie in die landen en elektrificatie van het vervoer daar. Op die manier verplaatsen we de overlast van windturbines en zonnevelden en verlagen we de CO2 uitstoot wereldwijd. Of accepteren we 42 GW aan extra kerncentrales om Afrika te voorzien van fossiele brandstoffen?
Als uw partij geen windturbines/zonneparken/energieopslag/kerncentrales/waterstofcentrales* wil, welke economische sector gaat dan krimpen?
Als uw partij geen warmtenet of wijkaanpakken voor aardgasvrij wil hoe gaat u dan de extra benodigde stroom opwekken?
Hoe denkt uw partij over de nieuwe milieunormen voor windparken en de zonneladder? Passen deze opvattingen bij uw opvatting over het tempo van opschaling van uw variant van het NPE en past uw variant van het NPE in het bredere klimaatbeleid?
* doorhalen wat van toepassing is
Update 16 juli: in een eerdere versie stond dat de tijd van goedkope en schier onuitputbare energie voorbij is voor Nederland. Dat dekte de lading van mijn argument niet en leidde tot verwarring in de commentaren. Daarom is deze passage aangepast, zodat duidelijk is dat het gaat om het einde van het comparatieve voordeel dat Nederland met de gaswinning had.