‘Delen’ is helaas duurbetaald
COLUMN - Na de jubelverhalen over de deeleconomie kwamen de barsten. Uberchauffeurs lieten zien hoe absurd veel ze moesten werken om een karig loon bij elkaar te sprokkelen. Steden klaagden over ‘deelfietsen’ die als strooigoed op stoepen werden geplempt en als wrak werden achtergelaten. De rolkoffertoeristen die gezellig kwamen airbnb’en, dreven de prijs van woningen op, en legden beslag op de beschikbare woonruimte voor de vaste bevolking.
Delen bleek niet langer: gul zijn, uitlenen wat je zelf even niet nodig hebt, of samen iets onderhouden, maar: als bedrijf winst willen maken door andermens’ dienst te verhuren onder gratis gebruikmaking van de openbare ruimte en publieke voorzieningen, onderwijl de infrastructuur ontwrichtend.
Zo kreeg de deeleconomie de trekken van een zwerm sprinkhanen die, vermomd als hipsterbedrijfjes, op een stad neerdaalt.
‘De aanbieders van deze diensten hebben een buitengewoon agressieve aanpak,’ constateerde Marco te Brömmelstroet, docent stedelijke planning aan de Universiteit Amsterdam, eerder in NRC Handelsblad. ‘Ze willen zo snel mogelijk een marktaandeel verwerven.’ Hebben ze zo’n aandeel eenmaal in handen, dan gaan de prijzen prompt omhoog, zo liet Time afgelopen week in een grondig artikel zien. De ‘deelbedrijven’ zijn immers veelal opgericht met geld van durfinvesteerders, en die willen uiteindelijk rendement zien. Maar haast niemand maakt winst: Uber, de grootste ‘speler’ op dit terrein, leed het afgelopen kwartaal liefst 5,4 miljard dollar verlies en kampt met een dalende omzet.