REPORTAGE - Na een week in de Gaza-strook te hebben doorgebracht, komt Jonathan Huseman tot een pijnlijke conclusie.
Bij de Erez-toegang tot de Gaza-strook heerst de lome rust van een spaghettiwestern. Nu de zon is doorgebroken wordt het snel warm. Vogels kwetteren hun hoge tonen. Buiten klinken de lage stemmen van wachtende, Arabisch sprekende taxichauffeurs. Binnen, in het met wachttorens omgeven gebouw waarin Israëlisch veiligheidspersoneel de toegang tot Gaza regelt, weerkaatst elk geluidje van de stenen vloer.
De hal kleurt grijs en lichtblauw van het staal, de pijpen, leidingen, geblindeerde kantoorruimtes en camera’s. De officiële benaming is ‘Erez-terminal’ en zo ziet de hal er ook uit, als een vertrekhal op een vliegveld, met veel balies, waarvan slechts één in gebruik is. ‘Wat kom je doen? Wat is de naam van je vader? Wat is de naam van je vaders vader?’ De beambte doet haar werk. Als de vragen naar tevredenheid zijn beantwoord en het paspoort is gestempeld, zegt ze: ‘Have a nice experience.’
Een dag als vele andere
Na enkele tientallen meters niemandsland met daarin achtergelaten rolstoelen, opschietend onkruid en camera’s, opent een te krappe draaideur in de metershoge muur. Meteen achter de muur ligt een gang, die aan weerszijden en van boven is afgedekt met een ijzeren hekwerk. Het is een soort voetgangerssnelweg van ongeveer een kilometer lang. Aan deze zijde van de muur liggen rollen prikkeldraad en betonblokken en hangen meer camera’s. De wind ruist door het droge gras, krekels tjirpen, verder is het stil.