Tweedeling

Ik was de veertig nog niet gepasseerd toen ik mijn eerste economische model bedacht. Een mens doet wel eens rare dingen. Het begon met een onschuldige gedachte: een samenleving valt niet noodzakelijk samen met zijn economie, dat zijn twee verschillende dingen. Hoewel je daarbij in eerste instantie kunt denken aan een nationale samenleving die opereert in een globale economie, kan het ook andersom. Dat was mijn tweede onschuldige gedachte. Als je een economie ziet als een ingewikkeld netwerk waarbinnen geld, goederen, diensten, arbeid en nog zo wat ongeregeld worden uitgewisseld, dan zou het in theorie mogelijk moeten zijn dat er binnen één samenleving bijvoorbeeld twee economieën naast elkaar functioneren, vooropgesteld dat er – toevallig of om een andere reden – een contactarme kloof bestond of ontstond tussen die twee economische netwerken. Destijds woonde ik in een buurt waar nogal wat sociale achterstand heerste. Veel bijstandstrekkers en arbeidsongeschikten en bijgevolg ook verschijnselen van een ‘informele economie’: een kringloopwinkel, een weggeefwinkel, een buurtcentrum dat een soort ruilhandel in diensten faciliteerde (ik verf jouw muren, jij past op mijn kinderen), een heel grote vrijwilligerscentrale en niet te vergeten een daklozenopvang waarvan enkele cliënten zich verdienstelijk maakten met het schoonhouden van de straat en het bezorgen van huis aan huis bladen. Door die omgeving werden mijn gedachten al minder onschuldig. Stel dat die twee economieën niet naast, maar boven elkaar bestonden?

Lezen: Het wereldrijk van het Tweestromenland, door Daan Nijssen

In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.

Foto: copyright ok. Gecheckt 10-02-2022

Afschrijvingen | Minder vakantie, goed voor de economie?

Elk jaar duikt er rond vakantietijd een interview op met econoom Arjo Klamer waarin hij de Nederlandse ‘vakantiecultus’ bekritiseerd. Onze hele economie lijkt gericht te zijn op het vieren van vakantie, het land ligt drie maanden stil, we raken er door ontregeld en het kost veel te veel geld – tot wel 14 procent van ons nationaal inkomen, dat ook nog eens voor een groot deel in het buitenland wordt uitgegeven. Door wat vakantie in te leveren zouden we zo maar eens het begrotingstekort of de stijgende zorgkosten kunnen betalen. Kan het inderdaad wel wat minder met die vakantie?

Volgens Klamer geven we zeven procent van ons inkomen uit aan vakanties en moeten we daar vanwege de door de vakantie misgelopen productiviteit nog eens zeven procent bij optellen. Klamer denkt dat vakanties ons dus tot wel 14 procent van ons BBP, dus zo’n 80 miljard euro, kosten.

Die eerste zeven procent lijkt me een redelijke schatting. Iets minder dan een maandsalaris. (Het CBS zit wel een stuk lager). Maar een groot deel geven we uit in eigen land en dat wat we in het buitenland uitgeven stroomt deels weer terug doordat we steeds meer ‘all-inclusive’ schijnen te boeken bij grote westerse touroperators. En vergeet niet: er zijn natuurlijk ook miljoenen buitenlandse toeristen die naar Nederland komen. Zo erg is het nou ook weer niet.

Foto: jessica mullen (cc)

Niet flexibel maar hybride arbeidsmarkt

ANALYSE - Er is nood aan een flexibele arbeidsmarkt, zegt onder andere Aukje Nauta. Daar zit wat in, maar flexibiliteit is niet overal het antwoord op. Zeker niet in een kenniseconomie, betoogt Fabian Dekker.

Flexibiliteit op de werkvloer kan bijvoorbeeld door te rouleren tussen afdelingen, de functie-inhoud aan te passen maar ook door te wisselen van werkgever. Daar zit natuurlijk wat in. We bevinden ons volgens velen op een transitionele arbeidsmarkt, waarbij dynamische leef- en werkpatronen de regel zijn. Toenemende internationale concurrentie en technologische vooruitgang vragen om flexibel ingestelde werknemers die vooruit willen. Stilstand is achteruitgang.

Op dit moment werkt ongeveer een kwart van alle werkenden al via een flexibel dienstverband en meer dan de helft wordt jaarlijks breed ingezet binnen het bedrijf waar ze werkzaam is (zie: De Beer, 2011; Wilthagen et al., 2006). Ook de notie van ‘employability’ (het vermogen om op veranderingen op de arbeidsmarkt te reageren) sluit hierbij aan. Door mobiel te zijn neemt de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt toe en de kans op toekomstige werkloosheid af. Een lange arbeidsduur bij dezelfde werkgever is voor de dommen.

Vraagt een kenniseconomie niet juist om loyaal gedrag?

Het is echter de vraag of meer flexibiliteit gewenst is in een kenniseconomie. Technologische vernieuwing verlangt complexe cognitieve vaardigheden van de beroepsbevolking. Het is vanuit een werkgever gedacht maar de vraag of flexkrachten bijdragen aan het duurzaam opbouwen van dit type kapitaal binnen een onderneming. Econoom Alfred Kleinknecht heeft al eens laten zien dat het gebruik van flexibele krachten nadelig is voor het innovatief vermogen van bedrijven en zelfs kan leiden tot opportunistisch gedrag van werknemers, zoals het lekken van bedrijfsgeheimen.

Ook op basis van eigen onderzoek in de game-industrie komen we dit geluid tegen. In deze kennisintensieve en conjunctuurgevoelige bedrijfstak ligt een strategie voor de hand waarbij ondernemingen gebruik maken van contractflexibiliteit. Op basis van een rondgang langs 33 bedrijven komen we dit echter maar in beperkte mate tegen. Er is weliswaar een substantieel aantal eenpersoonsbedrijven in deze bedrijfstak werkzaam, maar zodra bedrijven groeien, wordt er vooral gewerkt met vaste arbeidskrachten. We zijn twee mechanismen tegengekomen die het relatief lagere gebruik van flexibel personeel kunnen verklaren. Allereerst kan de ontwikkelingstijd van een complexe game (een jaar is geen uitzondering) vragen om personeel dat langer aan een bedrijf verbonden is.  Daarnaast geven onze gesprekspartners duidelijk aan dat de kwaliteit van het werk zich in de hoofden van de werkenden bevindt en voor een organisatie is het simpelweg belangrijk om deze kennis aan zich te binden. Moet de conclusie nu zijn: terug naar een minder flexibele arbeidsmarkt? Nou, nee.

Op weg naar hybride arbeidspatronen

De mantra van zowel de vakbeweging (‘minder flexibiliteit’) als bedrijfsleven (‘meer flexibiliteit’) is in het huidige debat te kort door de bocht. We hebben gezien dat een kennisintensieve economie vraagt om een dosis loyaliteit en continuïteit in de arbeidsrelatie, maar we weten ook dat flexwerk voor kwetsbare werknemers een opstap kan betekenen op de arbeidsmarkt. Bovendien kan het bijdragen aan een betere afstemming van werk- en zorgtaken binnen huishoudens.

In plaats van door te discussiëren over eventuele aanpassing van het ontslagrecht moeten we dus op zoek gaan naar een mix van vast en flexibel. Het is mooi om te zien dat deze beweging zich al lijkt in te zetten. Steeds meer hogeropgeleide werknemers trachten de behoeften die ze hebben aan (financiële) stabiliteit en zekerheid te combineren met de wens tot individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling. We hebben het dan over hybride arbeidsrelaties, waarvan er nu al zo’n 180.000 bestaan. Met een steeds verdere stijging van het opleidingsniveau is het niet ondenkbaar dat juist de hybride werkende zich tot de dominante groep gaat ontwikkelen.

Niet iedereen flexibel dus, maar ook niet vast: eerder hybride.

Fabian Dekker is als onderzoeker verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut en promoveerde vorig jaar op het onderwerp flexibele arbeid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op dit moment werkt hij aan een nieuw boek over de arbeidspositie van zzp’ers. Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.

Foto: copyright ok. Gecheckt 25-09-2022

Wat doen we met onze ouderen?

’Wat doen we met de ouderen?’ Dat is een van de grote sociale vragen van deze tijd. Het is duidelijk dat we moeten voorkomen dat het reservoir aan talent ongebruikt aan de kant blijft staan, stelt Joop Schippers, hoogleraar Arbeids- en Emancipatie-economie aan de Universiteit Utrecht.

Het basisprincipe van de verzorgingsstaat is dat sommige groepen worden vrijgesteld van de plicht hun eigen inkomen te verdienen, omdat ‘we’ hen te zwak (zieken/arbeidsongeschikten) of te oud achten (65-plussers) óf omdat we vinden dat zij hun tijd beter kunnen gebruiken (leerplichtige jongeren).

Piramide is urn geworden

De meeste ‘vrijgestelden’ vinden we dan ook aan de top en aan de basis van de bevolkingspiramide. Die ooit door demografen bedachte piramide is echter veeleer een urn geworden, met een steeds bredere bovenkant. Immers, daar vinden we momenteel de omvangrijke cohorten babyboomers terug. Door de voortdurend stijgende levensverwachting wordt de urn bovendien steeds hoger.

In een sociaal en economisch houdbare verzorgingsstaat vormen de ‘vrijgestelden’ een minderheid ten opzichte van degenen die de verzorgingsstaat dragen. Met de stijging van de levensverwachting neemt het aantal burgers boven de 65 jaar hand over hand toe. Hun aandeel in de Nederlandse bevolking beweegt van 14 procent halverwege het eerste decennium van deze eeuw tot bijna 25 procent in 2050. De verzorgingsstaat dreigt uit balans te raken. Werk- en stuurgroepen en in hun kielzog politici concentreren zich daarbij op de kosten van de AOW, de aanvullende pensioenen en de zorg, die uit de hand lopen.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Vorige Volgende