Het is steeds duidelijker dat wietcriminelen zich, zeker in het zuiden van Nederland, steeds onaantastbaarder beginnen te wanen. Ook de overheid voelt inmiddels de noodzaak op te treden tegen wietcriminelen. Hoogleraar criminologie Toine Spapens onderzocht de wereld achter wietteelt. In deze gastbijdrage gaat hij in op de belangrijkste conclusies uit zijn onderzoek.
Rondom het gebruik van hasjiesj en marihuana hangt nog altijd een imago van lieflijkheid en vreedzaamheid. Daarmee wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat in Nederland de harde misdaadwereld al sinds de jaren zeventig bij de import en groothandel van softdrugs betrokken is. Dat geldt intussen ook voor de inpandige wietteelt, die begin jaren negentig zijn intrede deed. Om te beginnen is de omvang van de wietteelt, afgaande op het aantal kwekerijen dat wordt gevonden, enorm gegroeid. Daarnaast is de wietteelt het werkterrein geworden van een ‘hennepnetwerk’ dat zich zo langzamerhand over alle lagen van de bevolking uitstrekt.
Van import naar productie in eigen land
De opsporing van de aan softdrugsimport gerelateerde misdaad verliep vanaf de jaren tachtig, met de oprichting van de Interregionale Rechercheteams (IRT’s), niet zonder moeilijkheden, vooral door gebrek aan ervaring en nog ontbrekende organisatorische en juridische kaders, met de beruchte ‘IRT-affaire’ als uitvloeisel. Desalniettemin werden in de eerste helft van de jaren negentig vooraanstaande importeurs van softdrugs, zoals Johan ‘de Hakkelaar’ Verhoek en de onlangs overleden Charles Zwolsman, in geruchtmakende megaprocessen tot celstraffen veroordeeld. De Nederlandse overheid had de tanden laten zien, ofschoon de inspanningen er natuurlijk geenszins toe leidden dat de illegale activiteiten stopten. Ook nu nog zijn er criminele groeperingen actief met de import van softdrugs. Het zwaartepunt verschoof echter naar productie in Nederland zelf.