COLUMN - Vele jaren geleden, toen wij nog jong waren en de wereld nog onschuldig was, stelde Silvio Berlusconi zich kandidaat voor het Italiaanse premierschap. De clublokalen van zijn voetbalclub, AC Milan, werden de lokale hoofdkwartieren van een politieke partij, Forza Italia. Zijn televisiezenders droegen de blijde boodschap uit.
Ik kende veel Italianen die het ballonnetje meteen doorprikten. Ze hebben gelijk gekregen. Ik heb er ook gekend die, niet eens naïef of nodeloos cynisch, wilden geloven dat iemand die als zakenman succes had, ook leiding zou kunnen geven aan een rijksoverheid. Zo’n raar idee was het immers niet: er zijn wel meer politici uit het bedrijfsleven gekomen en daartussen waren er die het aardig deden.
Welke standpunten Berlusconi had, werd me ondertussen nooit echt duidelijk. Behalve dan dat hij zijn ambt gebruikte om juridische vervolging te vermijden. Veel lijn heb ik verder niet in zijn beleid kunnen ontdekken. ‘Forza Italia’ was de perfecte naam van zijn partij. Holler kon een slagzin niet zijn.
Toen kwam Pim Fortuyn.
Wat je ook van hem mag denken, hij hád hart voor de publieke zaak. En de TV hield zo veel van hem dat ze hem zijn gang liet gaan. Het is mijn stellige overtuiging dat als Paul Witteman in het televisiedebat van 6 maart 2002 wat neutraler was geweest, Fortuyn voor een Volkert van der G. minder bedreigend zou hebben geleken.