RECENSIE - Het werd een ongemakkelijk samenzijn. Een aantal boeddhisten maakte een reis om de wereld, samen met een aantal boeddhistische relikwieën, en bezocht daarbij een boeddhistisch centrum in Nijmegen.
Het waren volgelingen van de Tibetaanse leraar Thubten Yeshe, die in het Noord-Indiase stad Kushinara een 152 meter hoog Boeddhabeeld wil neerzetten. Om dat te betalen, mogen boeddhisten overal ter wereld betalen om de heilzame kracht van de relieken te ervaren.
De nieuwsgierige Nijmeegse boeddhisten die daarop waren afgekomen, hadden echter moeite met de strikte rituelen die de buitenlandse bezoekers uitvoerden, en voor hun diepe verering voor de glazen potjes. Boeddhisme, dat was toch een filosofie, een geestelijke houding? Dat had toch niets met rituelen te maken?
‘Zelden,’ schrijft Paul van der Velden, ‘zag ik de punten waarop het moderne westerse boeddhisme en de eeuwenoude Aziatische tradities schuren zo herkenbaar voorbijkomen als tijdens die enkele uren durende sessie.’
Die tegenstelling, modern versus eeuwenoud, is de rode draad in De oude boeddha in een nieuwe wereld.
Het boeddhisme kent momenteel twee zeer verschillende gezichten. Enerzijds is er die eeuwenoude religie waarin monniken, relikwieën en riten, maar ook goden en geesten een belangrijke rol spelen; anderzijds is er het westerse boeddhisme gebaseerd op het idee dat boeddhisme geen godsdienst is maar een filosofie, wars van regels en dogma’s, en waarin mediteren een centrale rol speelt.