Morele principes en bondgenootschappelijke loyaliteit
ANALYSE - Onthullingen over het optreden van Nederlandse soldaten in 2007 in Uruzgan zetten Nederlandse vredesmissies opnieuw op de politieke agenda. Een Expertgroep onder leiding van prof. dr. Cyrille Fijnaut heeft vorig jaar in opdracht van de regering gestudeerd op de voorwaarden waaronder Nederland steun zou moeten geven aan militaire interventies elders in de wereld die niet gedekt worden door het internationaal recht. Jan Schaake schreef voor het Vredesmagazine een artikel het rapport van de Expertgroep.
Tien jaar geleden, in de winter van 2010, verscheen het Rapport van de Commissie Davids, de onderzoekscommissie die de gang van zaken beoordeelde toen de Nederlandse regering in 2003 politieke steun gaf aan de Amerikaans-Britse aanvalsoorlog tegen Irak. Een Kamermeerderheid schaarde zich achter de conclusies van de Commissie en een Extern Volkenrechtelijk Adviseur werd aangetrokken om in voorkomende gevallen een onafhankelijk oordeel te kunnen vellen over de rechtmatigheid van een militaire interventie. Het Rapport fungeerde – zo schreef ik in het commentaar van het VredesMagazine van juni 2017 – als een soort bijbel bij de Kamerdebatten over Nederlandse steun aan de (lucht)oorlogen in Libië, Irak en Syrië. Maar de tijden veranderen.
In april 2017 bombardeerden de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk een Syrische luchtmachtbasis als reactie op de inzet van chemische wapens bij een aanval van het Syrische regeringsleger op de stad Douma. Als enige NAVO-lidstaat sprak de (toenmalige) Nederlandse regering – geheel volgens ‘Davids’ – geen politieke steun uit maar toonde “begrip” voor deze actie. Er was immers overduidelijk geen VN-mandaat die dit bombardement rechtvaardigde en in zo’n geval is er ook geen ruimte voor het uitspreken van politieke steun voor die aanval, zo had Davids geleerd.