COLUMN - De summer of love komt eraan, voorspellen kranten en tv-programma’s: we mogen weer los, en dat zullen we doen ook. Ik heb ’t inmiddels al zo vaak gelezen dat de vraag opkwam of het verslaggeving was, of aanmoediging.
Ook het kabinet is optimistisch. De mondkapjes kunnen binnenkort af, we mogen weer naar het werk (wat een onuitgesproken dedain: alsof honderdduizenden niet al die tijd op de werkvloer hebben gebikkeld: van pakjesbezorgers, vakkenvullers en kassières tot bouwvakkers, agenten en medisch personeel). We mogen weer naar cafés, restaurants, bioscopen en theaters. Alleen afstand houden, handen wassen en testen bij klachten houden we er voorlopig in – de rest laten we binnenkort varen.
Maar wat het kabinet mist, is een plan, net zoals bij het eind van de vorige lockdown, in juni 2020. Toen deden we ook maar wat: we gingen van nul naar negentig, in een paar weken tijd. We gooiden de teugels los, en koersten daardoor linea recta af op een heviger en langduriger golf dan we ons hadden kunnen voorstellen.
Met die dans zit het wel snor, maar de hamer – die vergeten we opnieuw. Is er een containment plan? Heeft de GGD nu voldoende capaciteit om alle geïdentificeerde besmettingen nauwgezet te traceren? Weet de GGD eigenlijk vroeg genoeg waar besmettingshaarden zitten en hoe die zich ontwikkelen, nu we steeds meer afgaan op zelftesten en sneltesten? En er zijn nog steeds geen goede regels voor reizigers die terugkomen uit landen met een hoog risico: ze worden vriendelijk verzocht na thuiskomst in quarantaine te gaan, en dat was het.