De fictie van de strijd om het Torentje

COLUMN - van dhr. Daniel Boomsma

Ook deze Tweede Kamerverkiezingen was het weer raak: politici die zich als ‘kandidaat-premier’ presenteren in de ‘strijd om het Torentje’. Onbevangen de peilingen negerend meldden zelfs lijsttrekkers van kleine partijen zich bij het loket van de minister-president. Het begon met Joop den Uyl die met zijn PvdA in 1977 campagne voerde met de slogan ‘Kies de minister-president’. In 1986 deed Ruud Lubbers iets vergelijkbaars met zijn inzet ‘Laat Lubbers zijn karwei afmaken’. In 2010 zou de ‘titanenstrijd’ tussen Job Cohen en Mark Rutte plaatsvinden. Twee jaar later werden eerst Rutte en SP-leider Emile Roemer, en daarna Rutte en PvdA-voorman Diederik Samsom opgelijnd voor het ‘hoogste ambt’. In 2017 ging het ‘premiersdebat’ van RTL Nieuws tussen Rutte en Wilders alleen niet door, omdat de redactie ook Jesse Klaver voor dat debat wilde uitnodigen.

Maar de realiteit is dat de Nederlandse kiezer de minister-president niet kiest. Het premierschap is volkomen ‘vrijblijvende ambitie’, zoals politicoloog Tom van der Meer al eens zei, en komt neer op kortzichtig ‘Amerika’tje spelen’. De kiezer kan zetels verdelen over partijen, maar heeft feitelijk niets te zeggen over wie de uitvoerende macht gaan vormen. Daarom is de ingesleten praktijk van partijleiders die doen alsof dat wél zo is schadelijk. De kiezer krijgt het idee dat er inderdaad gekozen wordt voor een kandidaat met een programma voor Nederland dat na de verkiezingen wordt uitgevoerd. Dat is een fictie. De werkelijkheid is dat de pretentie van een duidelijke politieke keuze voor stemmers, direct na de verkiezingsuitslag wordt losgelaten. De werkelijkheid is dat dan de onzichtbare rituele dans begint en een compromis in elkaar wordt geknutseld dat niemand had voorzien. Als klap op de vuurpijl eindigen ‘premierskandidaten’ die zich als ‘alternatieven’ hebben gepresenteerd vaak samen in een kabinet. Dat zal ook na aanstaande woensdag vast en zeker weer gebeuren.

Het was D66-oprichter Hans van Mierlo die erop wees dat deze “karikatuur van een gewone parlementsverkiezing” door politici met ongekende gretigheid wordt omarmd, omdat men heus wel ziet dat de rondtollende kiezers behoefte hebben aan duidelijkheid en échte invloed op de macht. Een meerderheid was in 2017 voor het rechtstreeks kiezen van de premier. Maar zolang dat geen realiteit was, bestreed Van Mierlo’s D66 de schone schijn van een strijd die “alle instincten probeert te mobiliseren op een imaginaire race naar het Catshuis.” Die vorm van schijninvloed vond zijn partij (toen nog) staatsrechtelijke gemarchandeer. Bovendien gaat het ten koste van de vele kandidaat-parlementsleden, die in zelfs in hun eigen regio’s in relatieve anonimiteit de verkiezingscampagne doormaken. Hans Goslinga waarschuwde er vier jaar geleden ook al voor.

Maar, zou je je kunnen afvragen, (Raoul du Pre, Volkskrant sept. 2020) de grootste partij levert toch gewoon de premier? Ja dat is zo, maar de kern van de zaak is dat de “imaginaire race naar het Catshuis” pretendeert dat de kiezer kiest tussen alternatieven. Een race suggereert op z’n minst een strijd tussen alternatieve coalities. Maar de keuze wie met wie gaat regeren is voorbehouden aan de partijleiders – die de facto weer naar voren zijn geschoven door de top van politieke partijen. Zij mogen de verkiezingsuitslag gaan interpreteren. Dat zou anders zijn als potentiële meerderheden het tegen elkaar opnemen. Zogenaamde alternatieven zoeken nu wel de confrontatie op, maar delen daarna gezamenlijk in de regeringsmacht. Dat maakt de voorafgaande strijd van deze ‘premierskandidaten’ tot een tergend ongemakkelijk toneelstukje.

Een gezond systeem pretendeert niet iets anders te zijn dan het is. Waar een kloof tussen werkelijkheid en pretentie ontstaat, wordt teleurstelling en cynisme gevoed. Het zou dus het één of het ander moeten zijn: óf politici laten de pretentie van de “imaginaire race” naar het premierschap los, óf er komt een systeem of een praktijk waarbinnen de premier daadwerkelijk gekozen wordt. Die eerste optie vraagt om niet veel meer dan het hoog houden van staatsrechtelijke zuiverheid. Op 17 maart kiest Nederland de leden van het parlement. That’s all.

De tweede optie is óf een praktijk van stembusakkoorden óf een nieuw systeem. Stembusakkoorden bieden duidelijkheid vooraf over wie er werkelijk tegenover elkaar staan. Zo’n praktijk vraagt om moedige partijen die voorbij hun partijbelang durven kijken. Toch ligt een verandering op dit gebied niet voor de hand. Ons systeem lokt zulke stembusakkoorden helemaal niet uit. Het was Jan Glastra van Loon, rechtsfilosoof en ‘man van de gekozen minister-president’, die al in 1968 in Acta Politica stelde dat het in een gefragmenteerd landschap zonder duidelijke meerderheden simpelweg loont om ‘zolang mogelijk, ook na de verkiezing, de handen vrij [te] houden voor het onderhandelen met andere partijen over de samenstelling van regering en regeringsprogramma.’ Ons stelsel, vervolgde hij, vormt het grootste risico voor partijen die het duidelijkst zijn, omdat zij met hun kleurbekentenis de eenheid in hun partij op het spel zet. Na de verkiezingen is dat veel minder sterk aan de orde, want dan kúnnen partijen niet anders.

Toch maar de gekozen premier dan? Invoering daarvan zou inderdaad het bestaande parlementaire stelsel omver werpen, zoals ook Van der Meer stelt. Het zou dan ook vragen om hervorming van de evenredige vertegenwoordiging en een sterker parlement (met bijvoorbeeld 250 leden) om de balans tussen een premier met een direct mandaat en de controle op die machtspositie te herijken. In ieder geval is de huidige praktijk er één van ‘doen alsof’. Zo’n parlementaire democratie is slecht voor de legitimiteit van de macht en de geloofwaardigheid van coalitiepolitiek. En het laat de kiezer straks weer teleurgesteld achter als de strijd om het Torentje toch weer iets heel anders blijkt te zijn dan aanvankelijk is gesuggereerd: niets meer dan een strijd om een plekje aan de formatietafel, waar volgens oude verzuilde spelregels een kabinet wordt uitgedacht waar geen partij of kiezer zich vooraf over heeft uitgesproken.


Daniël Boomsma is auteur van De keuze van D66 (2016) en De canon van het sociaal-liberalisme (tweede druk 2020).
Dit artikel verscheen eerder bij het Montesquieu Instituut
.

Reacties (11)

#1 Bismarck

Je kan ook als kiezer gewoon niet in die premierraceretoriek trappen. Scheelt ook weer een flinke hap strategisch stemmen waar je na de verkiezingen toch spijt van krijgt.

  • Volgende discussie
#1.1 Co Stuifbergen - Reactie op #1

Als ik er niet in trap, kan ik wel nadeel van hebben als anderen er wel in trappen.
Want anderen gaan denken dat het alleen zijn heeft om op een grote partij te stemmen, en daardoor krijgt de partij van mijn voorkeur minder invloed.

#1.2 Cerridwen - Reactie op #1.1

Ach ja, die andere kiezers toch. Zo vervelend.

Ik denk dat het als je invloed wil sowieso goed is om op een grotere partij te stemmen, anders is de kans groot dat je je stem vergooit. Die ‘andere kiezers’ hebben wat mij betreft een punt.

#1.3 Co Stuifbergen - Reactie op #1.2

Er zijn situaties waarin onze minsiter-president een kleine partij (Groenlinks, of de SGP) nodig had om een meerderheid te krijgen.
Een kiezer vergooit zijn stem hooguit als die op een partij stemt die niet voldoende compromissen sluiten wil.

  • Volgende reactie op #1.2
#1.4 Test - Reactie op #1.2

Dat tactisch stemmen op D66 ongunstig voor ze kan zijn, is omdat de huidige coalitie daardoor waarschijnlijk zijn meerderheid heeft gehouden.
Kijk je naar de analyse van welke partijen D66 kiezers heeft getrokken dan volgt:
GL->D66 12%, dat is 2.76 zetels
PvdA->D66 7%, dat is 1.61 zetels
SP->D66 6%, dat is 1.38 zetels.

Dan weten we nog dat D66->GL 8% is, dat is 0.64 zetels en dat D66->SP zo’n 3% is, dat is 0.27 zetels. De score van D66->Pvda is onbekend maar zal klein zijn, zeg 5%, dat is 0.45 zetels. Verreken je dit allemaal dan heeft D66 dus 4.39 zetels weg gehaald bij de linkse partijen. Waren er 4 zetels bij het linkse blok gebleven dan had de coalitie 74 zetels gehad en zou D66 veel makkelijker de CU kunnen wieberen voor een linkse partij.

  • Vorige reactie op #1.2
#2 Test

Er zijn twee problemen:
– beeldvorming in de media. Bepaalde politici profiteren hiervan, anderen hebben er nadeel van.
– opiniepeilingen tot kort voor de verkiezingen.
Beide versterken elkaar. Oplossing: schaf opiniepeilingen in de laatste week voor de verkiezingen af en organiseer langere één op één debatten waar meerdere onderwerpen behandeld worden en niet alleen die waar de politicus makkelijk op kan scoren.
Verder vind ik het kwalijk dat de media Rutte ondanks de toeslagenaffaire en het gedoe rondom de compensatie aardbevingsschade behoorlijk gespaard hebben door hem drie keer tegenover Wilders te zetten. Dat was drie keer niks.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#2.1 Co Stuifbergen - Reactie op #2

Ik denk dat de minister-president voor veel media en publiekstrekker is (en dat ze graag een mooi plaatsje bij de persconferenties krijgen, een dan de eerste vraag stellen willen) en dat veel media daarom Mark Rutte behulpzaam zijn. Of Wilders wilde het zo.

#3 Reinaert

Ach, het merendeel kiest een poppetje, in gelijk welk systeem.
Iedereen althans in Nederland weet dat er vervolgens een compromis komt.
Iedereen voelt zich zo een beetje vertegenwoordigd, of juist niet. Volgende keer beter dan.
Het systeem is wel oké.
De kunst is dat partijen (stromingen) het juiste poppetje op 1 weten te plaatsen, en daarbij het momentum weten te bepalen.
De huidige strategen en spindoctors, of partijbesturen van links van het midden schieten daar in hun bubbel duidelijk in tekort.
Juist daar is werk aan de winkel.
Leer van de Brexitcampagne zou ik zeggen.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 Bernie Weiss

Bij gebrek aan beter voeren de media de kiezer met de illusie dat het om de premier gaat: het gaat hoe dan ook niet om de inhoud.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#5 Cerridwen

Volgens mij weet de doorsnee kiezer prima hoe het Nederlandse systeem werkt: de grootste partij levert waarschijnlijk de premier, maar garanties zijn er niet, want welke coalitie er komt blijft een verrassing.

Het is dan ook niet vreemd dat in Nederland de persoon van de lijsttrekker en strategie minder dominant zijn dan in veel andere landen.

Hier kiezersonderzoek naar de motivatie van de stem van de afgelopen verkiezingen:
https://nos.nl/collectie/13860/artikel/2373475-lijsttrekkers-claimden-belangrijke-rol-maar-waren-in-stemhokje-niet-doorslaggevend

Aan de uitslag is dat ook goed te zien.

Wat me irriteert is het idee dat de strijd om de minister-president in ons systeem oneigenlijk zou zijn. In theorie wellicht, maar in de praktijk toch zeker niet. Ten eerste is de persoon van de minister-president in de praktijk wel degelijk van groot belang, hij/zij kan veel macht naar zich toe trekken en is een bonus voor de partij die de premier mag leveren. Premiers blijven de laatste decennia meerdere verkiezingen aan de macht.
Ten tweede is het zo dat in de praktijk de grootste partij de premier levert.
Kiezers weten dit, dus strategisch stemmen om de premier van jouw voorkeur te krijgen is niet irrationeel of zo.

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#5.1 Reinaert - Reactie op #5

Ik waag dit onderzoek in twijfel te trekken. Ik denk dat mensen hun motivatie breder gaan duiden als daarom gevraagd wordt. Er staat bijvoorbeeld in dat slechts een klein deel pas op de verkiezingsdag zelf hun keuze hebben gemaakt, zelfs al veer eerder wisten op wie men ging stemmen. Echter andere onderzoeken wijzen met regelmaat op het grote aantal zevende kiezers. Wellicht roept deze vragenlijst bepaalde antwoorden op.
Ik denk echt dat het voor een groot deel de poppetjes zijn en het momentum weten te bepalen.