Waarom moderne natuurwetenschap onze kijk op de realiteit niet fundamenteel verandert
Hans Custers schreef een gastblog in reactie op de serie artikelen van Klokwerk over filosofie in de oudheid.
De afgelopen tijd had ik een paar stevige discussies met Klokwerk, die vooral uitliepen op spraakverwarring. De blogs van Klokwerk gingen over de oertijd van de filosofie, maar de onbedwingbare neiging om in discussie te gaan werd bij mij getriggerd door paralellen die erin werden getrokken met het heden. Volgens Klokwerk zou de moderne natuurwetenschap onze huidige kijk op de realiteit, of onderdelen daarvan, op losse schroeven zetten. Ik denk dat daar op dit moment geen aanleiding voor is en dat het voorlopig dan ook niet zal gebeuren.
Paralellen met het verleden kunnen best nuttig zijn. Daarom ga ik eerst ook ver terug in de tijd, naar een verhaal uit de tijd dat er nog niet of nauwelijks wetenschap bestond: het Bijbelse scheppingsverhaal. Het begint met de vrij achteloze melding dat God de hemel en aarde schiep. De hemel is dan nog leeg: een canvas waar de schepper later licht en donker en hemellichamen op schildert. En voor de aarde lijkt hetzelfde te gelden. De vaste, dode materie van rotsen, klei en zand heeft geen verdere aandacht nodig. Het is een vanzelfsprekendheid, die blijkbaar niet tot de verbeelding sprak van de schrijver van het verhaal. In vaste, levenloze materie zit geen mysterie. Zo hebben we het vrijwel altijd en overal in onze geschiedenis ervaren. Nu nog steeds. Metaforen over rotsen, of klei, of aarde gaan nooit over iets dat ongrijpbaar of onbegrijpbaar is; het tegendeel is eerder het geval.