Oude angsten
COLUMN - Haar zinnen maakt ze nog zelden af, en ze praat zacht. Meestal komt er weinig meer dan wat flarden uit haar mond, een gebroken ketting van woorden.
‘…zo bang…’
Ze knijpt krampachtig in mijn hand, haar knokkels worden er wit van. Met mijn vrije hand streel ik haar arm.
‘Kun je me vertellen waar je bang voor bent?’ vraag ik. Ze kijkt me niet-begrijpend aan. Die zin is te ingewikkeld. Nieuwe poging. ‘Waar ben je bang voor?’
‘Dat ik…’ Haar stem stokt, ze snikt kort, haalt oppervlakkig adem. ‘Dat ik … verkeerd doe.’
‘Wat doe je dan verkeerd?
‘Weet niet.’
Even later heeft ze het over ‘slaan’. Dan: ‘slagen’.
Ineens gaat me een licht op. ‘Ben je bang voor je vader?’ vraag ik.
Ze kijkt me aan en knikt.
Haar vader is ruim veertig jaar dood, misschien al vijftig jaar. Jo Stolk was een arrogante, bombastische man die zijn vrouw bedroog en het huishouden tiranniseerde. Hij jatte het vlees van mijn moeders bord, prikte met een vork in haar arm als ze hem tegensprak, sloeg meerdere Spaanse rietjes kapot op haar rug en haar billen, sloot haar op in de bezemkast en zette haar een keer in de winter ’s nachts op straat, terwijl ze niet meer aanhad dan ondergoed en een dun jasje.