Nieuw kabinet zonder nieuwe verkiezingen?
Het politieke staatsrecht hangt aan elkaar van normen die minder zijn dan hard staatsrecht maar ook meer dan een politieke praktijk. Conventies heten ze, of staatskunde. Ze zijn samengesteld uit een combinatie van parlementaire geschiedenis en normatieve ideëen. Als ware ijsmeesters houden staatsrechtgeleerden de dikte van dit soort conventies in de gaten. Dit blog verzamelt graag de resultaten van de metingen. Dit keer: twee opinies over de vraag of Rutte terug naar de kiezer moet als ze er straks met de PVV niet uitkomen in de nieuwe bezuinigingsronde. Eerder gaf ik voor mijn standpunt dat er dan vanwege de Conventie van 1966 in beginsel inderdaad nieuwe verkiezingen moeten komen.
Bert van den Braak meldt vanaf Parlement.com dat het ijs van die staatsrechtelijke conventie inderdaad dik genoeg is. Daarvoor voert hij een sinds 1972 gehanteerde praktijk aan en het standpunt van Den Uyl dat het hier om ‘gewoonterecht’ ging. Als uitsmijter voegt Bert daaraan toe: ‘Als iets in 1977 al een gewoonteregel was, is het dat vijfendertig jaar later nog sterker.’
Oud-Staatsraad Hoekstra vindt het ijs echter nog te dun. Dat het in 1977 gevroren heeft, sluit immers niet uit dat het sindsdien ook nog gedooid heeft. Eigenlijk is er nooit een duidelijke keuze gemaakt tussen de waarde van continuïteit en de directe democratie, vervolgt Hoekstra, zodat er per geval zal moeten worden gekeken. Eerder meldde Hoekstra in het NRC al dat wat hem betreft de crisis voldoende grondslag is om de PVV zonder verkiezingen in te wisselen voor een ander gedoogblok.