COLUMN - De terreurdreiging in Nederland is omhoog gegaan, maar hoe merken we dat eigenlijk?
Ik merkte er eigenlijk niks van, maar toen ik in het zwembad baantjes aan het trekken was, is de terreurdreiging van beperkt naar substantieel gegaan. Ik moet nu opeens rekening houden met een aanslag, maar ik heb eigenlijk geen flauw idee hoe dat moet.
Op 11 september 2001 was ik slechts acht, maar ik kan me nog wel herinneren ‘waar ik was’. Het was woensdagmiddag, de vrije middag, en ik ging bij een vriendje spelen. Zijn moeder kwam ons ophalen op het schoolplein en ze was zichtbaar ontdaan. Toen mijn vriendje vroeg wat de reden was, vertelde ze over de vliegtuigen die het World Trade Center in New York waren binnengevlogen. Ik weet nog goed dat we elkaar op de achterbank van de auto aankeken en dachten: ‘nou en?’
Ik was op dat ogenblik ongetwijfeld te jong om de impact van die gebeurtenis te begrijpen, maar in de jaren daarop zou ik opgroeien in wat ik, heel clichématig, een samenleving van angst zou noemen. Elk zoekgeraakt rugzakje ging gepaard met evacuaties en bomb-squads. De Nederlandse burger moest worden voorgelicht dat niet elke buurtbewoner met gezichtsbeharing zomaar terroristisch zou worden. Terreur als constant aanwezige levensbedreiging. De angst polariseerde en leverde politiek leiders als Pim Fortuyn en Geert Wilders op. Een bijna buitensporige angst die ik, ondanks mijn scepsis, wel te verklaren vond.