Ruimte, adem, lucht!
COLUMN - Vorige week reed ik door straten waar ik zelden kom. In een weinig vertrouwde omgeving kijk je beter: het winterse licht viel helder op de oude gevels, de kale bomen staken scherp af tegen de blauwe lucht. Ik keek weer voor me, mijn ogen op de weg gericht. Ineens viel al dat blik aan weerszijden van de straat akelig op.
Zonder die geparkeerde auto’s was het een prachtig straatje. Nu stond het aan weerszijden volgepakt met blik, nergens een vrije plaats te bekennen – de straat was in beslag genomen door loos metaal dat daar nietsdoend ruimte stond op te vreten.
Zonde van dat straatje.
En ook: zonde voor het sociale verkeer daar: je moest je tussen de auto’s doorwurmen om te kunnen oversteken. De stoepen waren smal, ze hadden ingeleverd voor de parkeervakken. Geen plaats om fietsen te parkeren, geen plek voor bloembakken, voor een bankje, laat staan om ’s zomers buiten te spelen of zomaar op de stoep te zitten.
In De Correspondent kwam ik een frase tegen (zie nr. 8) over het stempel dat de auto op de stad drukt: die wordt steeds meer ingericht op grond van de noden van het gemotoriseerde verkeer, en minder voor die van bewoners. De auto’s snijden de stad aan stukken. Ook – of juist – wanneer ze niets doen en gewoon maar geparkeerd staan te zijn.