Versplintering en verharding
COLUMN - van Prof.Dr. J.Th.J. (Joop) van den Berg
Sinds het verval van de oude volkspartijen van christendemocraten en sociaaldemocraten, overal in West-Europa, hebben zich twee nieuwe verschijnselen daarvoor in de plaats gemeld: versplintering en verharding in de politieke arena.
Over versplintering hebben collega Bert van den Braak en ik het in deze rubriek al vaker gehad. 1) Daar zitten voor- en nadelen aan, hebben wij steeds betoogd. Kiezers willen kennelijk precies zijn in hun voorkeuren en daar worden partijen niet groter van. Dat kan je compenseren door met verwante partijen meer samen te werken, hetzij in de regerende coalitie, hetzij in de oppositie. Iets minder angst voor minderheidskabinetten zou ook helpen. Wij maakten overigens wel het onderscheid tussen Tweede en Eerste Kamer enerzijds en provinciale en gemeentelijke volksvertegenwoordigingen anderzijds. Op het lokale vlak zagen wij per saldo meer schade dan voordeel.
Achteraf bekeken zat dat onderscheid primair in de mate van versplintering: in de lokale democratie reikte die al een aantal jaren veel verder dan in de nationale verhoudingen. Het lijkt er nu veel op dat de lokale democratie door de nationale wordt ingehaald. In totaal nemen er zeventien fracties zitting in de Tweede Kamer; de Eerste Kamer heeft er intussen (door tussentijdse breuken) al vijftien. Progressieve fracties tellen nog steeds op tot 63 zetels, maar daar zijn nu wel zeven partijen voor nodig. Acht fracties hebben vijf of minder zetels, waarvan drie het moeten doen met één zetel. Weliswaar noemen wij nu de VVD een grote partij, maar met nog geen kwart van de stemmen is het de vraag of je wel van ‘groot’ mag spreken.