Eigenlijk is dat hele gekakel over religie, cultuur en de Nederlandse samenleving nog best wel overzichtelijk. Aan de ene kant staat de beschuldigende partij – overigens opvallend vaak blanke, autochtone mannen van middelbare leeftijd – en aan de andere kant staat de verwerende partij – overigens opvallend vaak blanke, autochtone mannen van middelbare leeftijd – en de aanklagers beschuldigen met ronkende beschuldigingen waarnaar niet geluisterd wordt, waarna de beklaagden zich verweren met galmende argumenten die geen gehoor vinden.
Zo eens in de drie weken bedenkt er opeens iemand een nieuw woord of wordt er een nieuwe observatie gedaan – er verschijnt dagelijks wel een lokaal sufferdje waar je iets uit kan plukken om je hogelijk over op te winden – en vindt vanuit dezelfde loopgraven met nieuwe munitie dezelfde uitwisseling van onvriendelijkheden plaats. Je vraagt je af wat er zou gebeuren als de kampen echt naar elkaar zouden kunnen luisteren, in plaats van hun dogma’s, spookbeelden, en angsten te projecteren op hun evenbeeld, de ander. Als in: begrijpen in plaats van beoordelen. Ik noem maar wat.
Vandaag probeer ik Paul Cliteur te begrijpen. Cliteur is misschien wel mijn favoriete conservatief, als dat kan. Zijn columns in Buitenhof konden mij de bloeddruk doen stijgen, zo benepen vond ik het vaak klinken, maar het was jammer dat hij stopte (in 2004). Stiekem bracht hij je soms een klein stapje verder, al was het alleen maar omdat hij zo expliciet precies dat zei wat ik pertinent niet vond. Nu heeft hij twee nieuwe boeken uitgepoept, in de Volkskrant een halve pagina de ruimte gekregen om ze te verkopen, en het is meteen weer raak. Ik sta te stampvoeten van het gezwam dat je om de oren vliegt.