De antikapitalistische Olympische Spelen
Zijn de Olympische Spelen op te vatten als een voorbeeld van antikapitalistische maatschappijkritiek?
Nu de Olympische Spelen van 2012 zijn afgelopen, is het weer eens duidelijk geworden dat topsport een bijzonder grote publiekstrekker is. Het staat buiten kijf dat honderden miljoenen (miljarden?) mensen op zijn minst een deel van de Spelen op de televisie of anderszins hebben bekeken. Waar komt deze aantrekkingskracht vandaan? Misschien ligt het antwoord op deze vraag wel besloten in het gegeven dat de Olympische Spelen (wanneer de organiserende instanties buiten beschouwing worden gelaten) een impliciete kritiek vormen op het kapitalistische keurslijf waarin een groot deel van ons dagelijks leven zich afspeelt.
Voor de meesten van ons is werk repetitief en weinig opwindend. Een niet onaanzienlijk deel van de werkweek wordt doorgaans gespendeerd aan het aftellen tot vrijdagmiddag. Wij werken dan ook in hoofdzaak om geld te verdienen en niet voor onze lol. Voor olympische atleten werkt het anders. Zwemster Ranomi Kromowidjojo lag niet jarenlang iedere ochtend op een onchristelijk uur in het zwembad om er financieel beter van te worden. Weliswaar levert een gouden olympische medaille het nodige op, maar er zijn talloze efficiëntere manieren om een goede boterham te verdienen. We kunnen er dus veilig vanuit gaan dat financieel gewin hooguit een nevenproduct en zeker niet het hoofddoel was van Kromowidjojo’s inspanningen.
Zodoende is voor olympische atleten (en voor snelwandelaars en luchtgeweerschutters is dit zéker het geval) persoonlijke, innerlijke uitnemendheid het streefdoel. Uiterlijke zaken zoals geld, maar ook roem, komen ver daarachter.