ACHTERGROND - Het aardige van een familielid dat bij de politie zit, is dat je nog wel eens op een smakelijk verhaal getrakteerd wordt. Zoals over die keer dat ze ’s nachts naar een mogelijke inbraak gestuurd werden, en een forse kale neger een desktop de deur uit zagen sjouwen.
De man liet de computer meteen vallen om het op een lopen te zetten. Mijn neef er achteraan. Maar hij slaagde er niet in de man in te halen, het ging gelijk op. Zat van de achtervolging, kwam hij op een idee: hij haalde uit met zijn zware, metalen zaklantaarn, zó op het achterhoofd van de verdachte.
Die ging onderuit. Toen hij weer kon praten, terwijl ze hem naar de dienstwagen begeleidden, klaagde hij over hoofdpijn. “Heb je pijn in je hoofd, joh? Heb je je vanavond een beetje te moe gemaakt?” plaagden ze hem. En terwijl hij de auto ingemanoeuvreerd werd: “Pas op je hoofd…” Uiteraard diende de man een klacht in. Die werd keurig afgehandeld en mijn neef kreeg een aantekening in zijn dossier. Nadat zijn commandant hem dat had meegedeeld, volgde er echter geruststellend: “Goed gedaan hoor, Jos.”
Als groentje vertelde hij enthousiast hoe er op het bureau omgesprongen werd met arrestanten die terugpraten: “Wat, grote bek? Oorvijg!” En dan krijgt iemand een tik tegen zijn oor. Dat vond Jos maar wat mooi. Hij keek duidelijk op tegen oudere agenten die ‘m het vak bijbrachten. Zo worden agenten van meet af opgevoed in een cultuur waarin geweld tegen arrestanten volstrekt normaal gevonden wordt.