‘Loser’ zijn of ‘loser’ spelen?
Het begon met een vroom gestelde tweet, waarin Geert Wilders zei dat hij het premierschap prijs gegeven had omdat hij daarvoor onvoldoende steun had gevonden bij zijn gesprekspartners in de kabinetsformatie van VVD, NSC en BBB. Maar de totstandkoming van een rechts kabinet was belangrijker dan zijn persoonlijke ambities, zo schreef hij. Zo wisten wij allemaal dat Geert Wilders, lijsttrekker van de grootste partij in de Tweede Kamer, geen minister-president zou worden.
Lang duurde deze sereniteit echter niet. Toen hij voor de tv werd geïnterviewd, meldde hij dat hij het gebrek aan steun voor zijn premierschap ‘unfair’ vond, ‘ondemocratisch’ en ‘staatsrechtelijk onjuist’. De leider van de grootste partij bij verkiezingen werd immers premier? Daarbij liet hij en passant weten (zonder namen te noemen) dat BBB zijn premierschap wel had willen aanvaarden, de VVD dat liever niet wilde maar er ook niet ‘dwars voor had willen gaan liggen’, maar dat NSC dat niet acceptabel had gevonden.
Allereerst maar even de onjuistheden in Wilders opmerkingen.
De grootste partij bij verkiezingen krijgt in Nederland lang niet steeds het premierschap. Zoals in 1977 kan een partij de grootste zijn maar toch in de oppositie terecht komen, zoals de PvdA met Joop den Uyl in dat jaar overkwam en in 1982 opnieuw. Voorts kan een partij de grootste zijn en ook het premierschap verwerven, maar dat hoeft niet de partijleider te zijn. Zo werd in 1959 de KVP de grootste, maar werd niet partijleider Carl Romme maar de van buiten komende Jan de Quay de premier.