De academicus als homo non ludens
ACHTERGROND - In de NRC van afgelopen zaterdag stond een essay van René van Woudenberg, met als portee dat de wetenschappelijke bewijsgrond ruimte laat om ook op zoek te gaan naar een wetenschappelijk bewijs voor Gods bestaan. Een oud argument, dat de plank mis slaat. Een argument bovendien waar juist theologen zich verre van zouden moeten houden, al heeft ook de wetenschap boter op haar hoofd.
De gedachte dat wetenschap en religie gescheiden werelden zijn, de zogeheten non overlapping magisteria, is van relatief recente datum. Ze komt niet voort uit een waargenomen toenemende, hinderlijke bemoeienis van religie met de wetenschap, maar eerder uit het omgekeerde, een wetenschap die steeds minder raakvlakken met de religie ervaart. Misschien dat het juist daarom des te meer opvalt wanneer het kortstondig schuurt.
Er is echter meer aan de hand. Men hoort sommige kerkgangers nog wel eens klagen over de evolutietheorie, maar nooit dat de wetenschap in zijn algemeenheid een bedreiging zou zijn voor het geloof en daarom aan de deur geweerd dient te worden. Wetenschappers die menen dat religie in zijn geheel bij het grof vuil hoort en in ieder geval geen plek heeft binnen de academie, zijn eenvoudiger te vinden. De bedenkingen zijn, met andere woorden, eenzijdig. De vraag is waarom.