In 2001 nuanceerde historicus Chris van der Heijden, de toen heersende opvatting dat Nederland in de jaren ’40-’45 was opgedeeld in een groot ‘goed’ kamp en een klein ‘fout’ kamp. Het overgrote deel van de Nederlanders was niet ‘goed’ of ‘fout’, maar behoorde tot het ‘grijze’ kamp. In het Historisch Nieuwsblad van deze maand gaat Bas Kromhout een stapje verder. De titel van zijn artikel luidt: ‘Hoe zinvol was het verzet in de Tweede Wereldoorlog?’ Een legitieme vraag, die door historici nog niet goed is beantwoord. Kromhout start zijn betoog, met het maken van een onderscheid tussen effectief- en contraproductief verzet. Het meest effectief was de directe hulp aan onderduikers en aanverwante activiteiten: het overvallen van distributiekantoren en het vervalsen van persoonsbewijzen. Immers, iedere geredde onderduiker was er één en de kans op represailles tegen derden was gering. Bij sabotageacties, liquidaties en stakingen viel de kosten-batenanalyse minder gunstig uit.
Sabotageacties & Liquidaties
Sabotageacties veroorzaakten vaak weinig schade, maar hadden ingrijpende gevolgen voor onschuldigen. Zo werden in Enschede herhaaldelijk telefoonlijnen doorgeknipt. Voor de bezetter was dit lastig, maar de schade was snel gerepareerd. De gevolgen voor de meer dan 100 Joden die werden opgepakt ter vergelding van deze acties waren ingrijpend: geen van hen keerde terug vanuit concentratiekamp Mauthausen. Ook liquidaties hadden vaak een gering effect voor de bezetter. Zo voerden op 30 september 1944 communistische verzetsmensen in de buurt van Putten een aanval uit op een Duitse militaire auto. De aanval mislukte half, de inzittenden ontsnapten aan de dood. De Puttense bevolking betaalde wel de hoofdprijs. Van de 661 opgepakte, en naar het concentratiekamp gestuurde mannen, haalden 522 de bevrijding niet.