Moderne kunst kan zomaar ineens 100 jaar oud zijn. De “geboorte” van het Dadaïsme wordt dit jaar gevierd met tentoonstellingen, films en lezingen gevierd. Eigenlijk een treurige viering, want het vaak provocatieve en absurde Dadaïsme lijkt vergeefs bekrompen burgerlijke opvattingen en idiote machtspolitiek aangeklaagd te hebben.
Terwijl het niet alleen volop oorlog is in West-Europa, maar ook in Oost-Europa, Turkije en in gebieden die nu als Syrië en Irak bekend staan, zochten veel mensen een goed heenkomen. Zo vluchtten onder anderen Duitse en Oost-Europese kunstenaars naar het neutrale Zwitserland. Een deel van hen bezocht in Zürich het Cabaret Voltaire, opgericht door de uit Duitsland gevluchte Hugo Ball en Emmy Hennings.
Samen met de Roemeense kunstenaars Tristan Tzara en Marcel Janco, de Duits-Franse beeldhouwer Jean Arp en nog wat anderen, worden zij als de eerste Dadaïsten gezien.
De ‘toestand inde wereld’ betekende voor hen, zoals Marco Janco het eens verwoordde:
We had lost confidence in our culture. Everything had to be demolished. We would begin again after the tabula rasa. At the Cabaret Voltaire we began by shocking common sense, public opinion, education, institutions, museums, good taste, in short, the whole prevailing order.
Stilstaan bij wat Dada was en waar het voor stond, is na 100 jaar nog immer relevant, legt een van de gidsen uit met wie je in Zürich de ‘Dada City Tour’ kunst doen.