'Academische vrijheid is essentieel voor goede wetenschap, maar niet onbegrensd: wetenschappers moeten steeds een goed evenwicht zoeken tussen academische vrijheid en onafhankelijkheid aan de ene kant, en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid aan de andere kant.' Dat schrijft de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) bij een vorige week verschenen rapport dat bedoeld is als voorzet voor nadere discussie over dit onderwerp.
'Academische vrijheid definieert de KNAW als het beginsel dat medewerkers aan wetenschappelijke instellingen in vrijheid hun wetenschappelijk onderzoek kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen en onderwijs kunnen geven. Dat gaat dan onder meer over: de keuze van te onderzoeken thema’s, de keuze en toepassing van de eigen onderzoeksvragen en -methoden, de toegang tot informatiebronnen, het publiceren en delen van informatie via conferenties, lezingen en lidmaatschap van wetenschappelijke groepen, de keuze om samenwerking met wetenschappelijke partners aan te gaan, en de invulling van het wetenschappelijk onderwijs. De wetenschappers zelf en de instellingen waar zij werken zijn als eerste verantwoordelijk voor de academische vrijheid. Maar ook de overheid, als opdrachtgever en financierder, en de samenleving, inclusief het bedrijfsleven, dragen bij hun betrokkenheid met wetenschap verantwoordelijkheid. De grenzen van academische vrijheid worden in belangrijke mate bepaald door professionele normen van wetenschapsbeoefening. Deze zijn voor het wetenschappelijk onderzoek vastgelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit. Daar vinden we dan ook de criteria voor het onderscheid tussen integere wetenschapsbeoefening en pseudowetenschap.
Spanningen
Het KNAW rapport constateert dat spanningsvelden rond de academische vrijheid voortkomen uit de verschuiving in de onderzoeksfinanciering van direct door de universiteit geïnitieerd ongebonden onderzoek ('eerste geldstroom')naar strategisch onderzoek dat past binnen aan maatschappelijke doelen gebonden programma's ('tweede geldstroom'). Spanningen kunnen ook ontstaan in de samenwerking met de overheid of het bedrijfsleven. De WODC-affaire is een bekend voorbeeld. Een ander voorbeeld is de bemoeienis van Bayer met onderzoek naar de schadelijkheid van neonicotinoïden − een groep bestrijdingsmiddelen gebruikt in de landbouw − voor bijen en andere insecten. Recent zorgden ook uitnodigingen aan omstreden sprekers voor spanningen op de universiteit. 'Het stellen van andere grenzen dan die van de wettelijke toelaatbaarheid is niet snel te verdedigen,' lezen we in het KNAW-rapport. 'Wel moet het open debat en de komst van een spreker aan een universiteit dienstbaar zijn aan de wetenschap – of het optreden van de spreker nu ten behoeve van onderzoek, onderwijs, vorming of valorisatie is. Het is de verantwoordelijkheid van wetenschappers en wetenschappelijke instellingen zelf om het open debat – als onderdeel van academische vrijheid – te realiseren en elkaar en anderen niet te beknotten in de uitoefening van deze vrijheid. Dit geldt ook voor studenten.'
Internationalisering
De bescherming van de academische vrijheid is vanwege de internationalisering van de wetenschap niet langer een puur nationale zaak. Samenwerking met wetenschappers uit andere landen kan spanningen opleveren. Zo zou een Groningse hoogleraar Chinese Taal en Cultuur die samenwerkt met het Chinese Confucius instituut zich aan de Chinese wet moeten houden en China niet in een kwaad daglicht mogen stellen. In september oordeelde het Europese Hof dat Hongarije de academische vrijheid en institutionele autonomie heeft geschonden. Hongarije deed dit met een wet die het buitenlandse onderwijsinstellingen, waaronder de Central European University, onmogelijk maakte om in Hongarije te functioneren (EU Hof van Justitie, 2020). De vraag is of Nederlandse wetenschappers probleemloos kunnen samenwerken met instellingen in landen waar de academische vrijheid niet is gegarandeerd.
Wetenschap en politiek
Bij de presentatie van het KNAW-rapport vond vorige week woensdag een online bijeenkomst plaats met als inleiders enkele leden van de commissie Vrijheid van Wetenschapsbeoefening. Een van hen is Annelien Bredenoord, hoogleraar ethiek van biomedische innovatie aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht en lid van de Eerste Kamer namens D66. Zij betoogde dat het wat al te simpel is om een strikte scheiding aan te brengen tussen het wetenschappelijk onderzoek zelf en de interpretatie en toepassing van onderzoeksresultaten en de inzichten die de wetenschap biedt. Ook wetenschap is een sociaal construct, de wetenschapsbeoefening is ook onderhevig aan maatschappelijke processen. Bredenoord vindt die scheiding ook niet wenselijk gezien de maatschappelijke opdracht die er voor de wetenschap ligt om bij te dragen aan de oplossing van urgente maatschappelijke problemen. Dat neemt niet weg dat er ook risico's zijn die we moeten zien de vermijden. Bijvoorbeeld: de politiek-ideologische sturing van onderzoek, de valkuil van de zelfcensuur bij onwelgevallige resultaten en de onduidelijkheid bij de buitenwacht over de rol waarin de wetenschapper zijn uitspraken doet. Deze risico's vereisen de nodige checks and balances, degelijke peerreviews en een zo open mogelijk debat tussen wetenschappers onderling.
Citizen science
Onder de kop Value Driven Science constateerde Peter-Paul Verbeek, hoogleraar filosofie van mens en techniek aan de Universiteit Twente dat de hedendaagse wetenschap steeds meer in een spagaat komt tussen 'waardevrij' en 'waardevol', tussen 'neutraal' en 'invloedrijk' en tussen 'onafhankelijk' en 'betrokken'. En die spanningen worden groter naarmate wetenschappers meer inbreng vanuit de samenleving nastreven, volgens het concept van citizen science: niet-wetenschappers laten meedoen, bijvoorbeeld in onderzoek naar toepassingen van techniek. De wetenschap is met de samenleving in gesprek geraakt, zegt Verbeek. Voor wat vrijheid dan betekent verwijst hij naar het bekende onderscheid van Isaiah Berlin tussen negatieve en positieve vrijheid, vrijheid als het ontbreken van beperkingen en vrijheid als mogelijkheid om iets te bereiken. Beide soorten vrijheid zou een verantwoordelijke wetenschapper moeten nastreven, volgens Verbeek.
De wetenschapper in de talk-show
Dat gesprek tussen wetenschap en samenleving vindt vooral plaats in de media. Wetenschappers schrijven in kranten en zijn te gast in talkshows op televisie. Wat betekent academische vrijheid in die context in verhouding tot hun professionele verantwoordelijkheid? Wetenschappers hebben uiteraard als wetenschapper en als burger vrijheid van meningsuiting. Maar ze moeten wel duidelijkheid verschaffen over de rol waarin ze uitspraken doen. 'De Gedragscode van de VSNU,' lezen we in het KNAW-rapport, 'stelt dat wetenschappers bij deelname aan het publieke debat altijd eerlijk moeten zijn over de rol waarin die deelname plaatsvindt en over de aard en status van die deelname. Dit betekent dat zij voorzichtig moeten zijn wanneer zij buiten het eigen vakgebied treden. Doen zij dat, dan moeten zij duidelijk maken dat zij op dat gebied niet als wetenschapper spreken. Treden zij wel als wetenschapper op, dan moeten zij zorgvuldig uitleggen welk deel binnen het onderzoek onzeker, hypothetisch of waarschijnlijk is, en tegelijkertijd toelichten dat en hoe de resultaten zorgvuldig verkregen zijn. Hoewel er ongetwijfeld een grijs gebied zal zijn, blijft zo het onderscheid duidelijk tussen wel en niet wetenschappelijk onderbouwde analyses, en kan een wetenschappelijke analyse minder gemakkelijk worden weggezet als "ook maar een mening".'