In het voorjaar van 1949, toen de onafhankelijkheidsoorlog nauwelijks voorbij was, verscheen in Israël een novelle van S. Yizhar, pseudoniem van Yizhar Smilansky. Op een feitelijke, maar daarmee niet minder indringende manier beschreef hij in Khirbet Khizeh de ontruiming van een Palestijns dorp, dat plaats moet maken voor een Joodse nederzetting.
Alle soldaten hebben er op hun eigen manier moeite mee. De een hoopt dat de Palestijnen verzet zullen bieden, zodat hij een goed excuus heeft om op hen te schieten. Aan de hoofdpersoon van het boek vreten schuldgevoelens, omdat hij ten diepste beseft dat ze onrecht aanrichten. De commandant concentreert zich op zijn orders: liever niet schieten, iedereen in vrachtwagens stoppen, de huizen opblazen – zo lijkt het er allemaal nog humaan aan toe te gaan. Bij geen van allen komt het ook maar een moment op verzet te bieden tegen de orders.
Naast een politieke aanklacht heeft Yizhar Smilansky, zelf als officier bij dit soort ontruimingen betrokken, ook een echt literair pareltje geschreven. Het stoffige landschap, de door gebrek aan actie erg verveelde soldaten, hun in doodsangst verkerende slachtoffers, Yizhar schetst ze in een zeer levendige stijl, die heen en weer meandert tussen ruwe straattaal en bijbelse metaforen. Het boekje sloeg indertijd in als een bom. Smilanky, die nog jarenlang voor de arbeiderspartij in de Knesset zou zitten, werd enerzijds beticht van verraad en anderzijds aangehaald als moreel baken.