COLUMN - Ik blogde al eerder over het Iraanse deel van de Zijderoute en vertelde toen dat het een zandloperachtige corridor was tussen Teheran, waarvandaan diverse wegen naar het westen lopen, en Mashhad, waar de wegen naar China en India beginnen. De kaliefen van de Umayyadische dynastie (r.661-750) begrepen het strategische belang en zorgden ervoor dat deze weg in islamitische handen zou blijven, wat betekende dat er geld werd besteed aan versterkte nederzettingen. Uit deze tijd dateert de moskee van Damghan, die ik al noemde.
De oostelijke gebieden dienden echter ook om lastige opposanten naartoe te sturen, en die waren er volop. Het standaardbeeld is dat de islam in de eerste eeuw van zijn bestaan worstelde met de vraag wie de leider moest zijn, wat ertoe leidde dat er enerzijds soennieten waren die het gezag van de Umayyadische kalief in Damascus erkenden en dat er anderzijds sjiieten waren die meenden dat het familiehoofd van de afstammelingen van de profeet, de imam, het oppergezag bezat. Dat is althans het top-down-verhaal.
Er is echter ook een bottom-up-verhaal. De Arabieren hadden de Perzen namelijk onderworpen, maar niet verslagen. De Perzen wilden zich best bekeren tot de islam, maar wel op hun voorwaarden, en daarom stonden zij sympathiek tegenover iedereen die het oppergezag van de kalief nuanceerde. Als er niet al een conflict over het leiderschap zou zijn geweest, zou het wel zijn veroorzaakt door de Perzische eigenzinnigheid, temeer daar Perzië al eerder ruimte had geboden aan allerlei nieuwe religieuze ideeën: het traditionele zoroastrisme kende nieuwe ideeën met namen als zurvanisme en mazdakisme; er waren diverse christelijke varianten; er waren boeddhisten; er waren aanhangers van de oude natuurgodsdiensten; er waren joden (waarover ik al eens heb geschreven).