Het kleine college van fotojournalist Eddy van Wessel
Wanneer je met hooggespannen verwachten naar het Fotofestival Naarden gaat, kan dat nog eens op een teleurstelling uitlopen. Het tweejaarlijkse festival in de vestingsstad begon bescheiden in 1989 en groeide in de loop der jaren uit tot een belangrijk evenement op fotografisch gebied. Dit jaar was de titel van het geheel Emoticon dat onder leiding van de nieuwe hoofdcurator Marga Rotteveel (coördinator fotografie aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag) werd opgedeeld in vijf thema’s: Paradijs, in Memorian, Angst, Beautiful Freak en Buy Me. Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik wegens tijdgebrek niet de hele tentoonstelling kon bekijken en daarom ging ik al vrij snel naar de Grote Kerk, dat het middelpunt van het festival vormt. Twee jaar geleden kwam ik nog ogen tekort voor alle indrukken die ik opdeed op deze locatie, maar nu bood het thema Paradijs, slechts clichématige beelden van bounty-eilanden en prachtige meisjes. Nu is dat wel vermakelijk om naar te kijken, maar als bezoeker van een fototentoonstelling verwacht je nu eenmaal meer dan beelden die je overal al kan zien. En zo belandde ik bij een zeer interessant gastcollege van fotograaf Eddy van Wessel die in ongeveer een uur tijd zijn beweegredenen als fotograaf en enkele technieken die hij toepast in zijn werk, uit de doeken deed.

Ik wil dat mijn werk deel gaat uitmaken van onze visuele geschiedenis, binnentreedt in ons collectieve geweten. – James Nachtwey
David Goldblatt (1930, Randfontein) is één van de pioniers van de Zuid-Afrikaanse fotografie. Vanaf 1948 begon hij de gevolgen van de apartheid te fotograferen, een systeem dat al eerder bestond, maar vanaf dat jaar officieel werd ingevoerd. Het woord werd als eerste gebruikt in een toespraak van Jan Smuts in 1919, de toenmalige premier van Zuid-Afrika, maar het werkelijke systeem werd ingevoerd door Hendrik Verwoerd (premier van 1958-1966), die het liever beschreef als goed nabuurschap nadat hij onder vuur lag door de internationale kritiek. Goede buren had hij echter weinig gemaakt; in 1960 werd hij beschoten en in 1966 werd hij doodgestoken door een klerk van Mozambikaanse afkomst.
Het Joods Historisch Museum in Amsterdam is na een grondige verbouwing sinds 23 februari heropend. Belangrijke pijler van deze verbouwing was het creëren van een nieuw prentenkabinet waar de tijdelijke exposities plaats kunnen vinden en het inrichten van een zaal waar de permanente nieuwe expositie Geschiedenis 1900-heden getoond wordt. Wonderlijke samenloop van omstandigheden is dat deze heropening ongepland samen valt met het 75 jarig bestaan van het museum en om dat jubileum te vieren, heeft men twee exposities samengesteld met werk van de Hongaars-Joodse fotografische grootheden Robert Capa en Eva Besnyö. Het werk van beide fotografen verschilt enorm, maar de keuze om ze naast elkaar te zetten is niet zo vreemd. Capa (1913-1954) en Besnyö (1910-2003) waren buurkinderen en groeiden samen op in Boedapest en het was op instigatie van Besnyö dat Capa er uiteindelijk definitief voor koos om fotograaf te worden door een baan bij het Berlijnse agentschap Dephot te accepteren. Besnyö kwam uiteindelijk in Nederland terecht, terwijl Capa een kosmopoliet werd die de wereld bereisde om de grote oorlogen vast te leggen voor het publiek.
Het Stedelijk Museum in Amsterdam heeft wat goed te maken; de tijd dat het museum bekend stond als de grote vooruitloper op het gebied van de moderne kunst is sinds het overlijden van oud Directeur Sandberg langzaam aan steeds kleiner geworden. Onder Gijs van Tuyl’s voorganger Rudi Fuchs was de vernieuwing ver te zoeken en leken aankopen van David Salle en Markus Lüpertz eerder voort te komen uit de persoonlijke voorkeur van de directeur dan een weergave te zijn van de tijdsgeest. Het Stedelijk trok zich de kritiek over het gevoerde beleid sterk aan en beloofde beterschap door meer aandacht te schenken aan nieuw talent.
Foto’s uit het politiearchief 1965-1985
De Duitse fotograaf August Sander (1876-1964) stelde zich vanaf 1915 één doel voor ogen; het in beeld brengen van de sociale lagen zoals die zich in zijn tijd manifesteerden. Hiertoe onderscheidde hij de volgende, volgens hem belangrijkste groepen mensen; de boeren, de handwerklieden, de vrouwen, de standen, de kunstenaars, de mensen in de grote steden en de laatste mensen. Hij ging daartoe veelal op zoek naar mensen uit de buurt van zijn woonplaats Keulen. Grofweg zijn de foto’s die worden getoond tijdens de tentoonstelling Mensen van de 20e eeuw in Foam Amsterdam op te delen in een drietal periodes; medio jaren dertig, vlak na de Tweede Wereldoorlog en medio jaren vijftig. Het is een omvangrijk project geworden waarbij Sander de tijd nam om ‘zijn mensen’ te fotograferen. Zonder enige vooringenomenheid en met liefde voor het geportretteerde, worden de foto’s van Sander gepresenteerd. Het project geeft daarmee een belangrijk sociologisch, historisch en inzichtelijk beeld van een tijdsspanne van dertig jaar in de vorige eeuw.
In elke categorie zijn de beoefenaars van bepaalde functies zeer gesoigneerd en is het duidelijk dat men zijn/haar waardigheid vaak ontleende uit het beroep. Hierbij heeft Sander echter wel een kans gemist bij twee van de zeven categorieën; de afbeeldingen van de boeren zijn voornamelijk gericht op de zogenaamde herenboeren, een groep die maar ten dele representatief is voor het geheel. Slechts een enkele foto toont het diep doorgroefde gezicht van het zware leven op het platteland. De vrouwen zijn veelal gefotografeerd aan de zijde van mannen die belangrijke functies bekleedden. Alleen de foto van de secretaresse bij een radiostation toont een zelfbewuste vrouw als een soort van suffragette zoals die in die tijd in opkomst waren.