Spannende driehoeksverhouding doet pffffffft…
‘Het leven van Bas wordt op zijn kop gezet als hij een brief ontvangt van Iris, die hem vertelt dat hij de vader is van haar zoon. Waarom wilde Iris niet met Bas trouwen? Waarom liet ze Sven opgroeien als de zoon van Jos? Wat bezielde Jos om een DNA-test te laten doen? En vooral: wat moet Bas doen nu de waarheid aan het licht is gekomen?’
De flaptekst van Maarten van Buuren’s tweede roman Iris belooft een spannend verhaal. Het blijft bij een belofte. De gestelde vragen worden niet beantwoord en lijken zelf helemaal niet belangrijk. Pas in het allerlaatste hoofdstuk komt de DNA-test naar voren. Wat Bas moet doen nu de waarheid aan het licht is gekomen is onduidelijk. Je leest alleen wat hij gedaan heeft voordat dit gebeurde, beginnend bij de aanstelling op een promotiebaan aan de universiteit van Waalstad.
Zijn promotieonderzoek, dat gaat over metafoorgebruik in het werk van Musil, Proust en Zola, komt niet van de grond en het blijkt erg veel werk te zijn om alle metaforen te isoleren. Sociaal gezien gaat het een stuk beter in Waalstad. Hij sluit vriendschap met collega’s en de studenten Stijn en Stella, door wie hij in contact komt met Iris, de zus van Stella. (“’Wat? Is dát je zuster? Jezus nog an toe, is dát je zuster?’”) Wanneer hij besluit benadering tot haar te zoeken, gaat Iris hier zeer makkelijk op in; het begin van hun affaire. “‘Heb je zin om met me mee te gaan? Ik bedoel…’
‘Ja.’
(…)
‘Hoef je daar niet over na te denken? Ik bedoel: je hebt toch een vriend en…’
‘Nee, daar hoef ik niet over na te denken. Mijn antwoord is: “Ja” en op elke volgende vraag die je me nu gaat stellen is mijn antwoord ook: “Ja”.’
‘Heb je zin om binnenkort bij me langs te komen?’
‘Ja.’
‘Vanmiddag?’
‘Ja.’