Een al te gemakkelijk uitgevaardigd spreekverbod
COLUMN - De rechtbank in Den Haag heeft onlangs het besluit van ministers Van Weel (VVD) en Faber (PVV) om drie islamitische predikers te weren, teruggedraaid. De predikers waren uitgenodigd om te komen spreken op de Ramadan Expo in Utrecht. De rechtbank vond geen bewijs voor de vrees van de ministers dat de openbare orde in gevaar zou komen vanwege haatzaaierij en het goedpraten van geweld. Tot ergernis van de beide bewindslieden, die nog steeds van mening zijn dat de retoriek van deze sprekers bijdraagt ‘aan haat en vijandigheid’.
Het is niet de eerste keer dat de regering een poging doet om door haar ongewenste sprekers bij voorbaat het woord te ontnemen. Vorig jaar belette VVD leider Yeşilgöz, toen nog demissionair minister van Justitie, een Australische prediker eenzelfde bijeenkomst van orthodoxe islamieten toe te spreken. Hij besloot zelf van de komst naar Utrecht af te zien. Van Weel, de opvolger van Yeşilgöz, ontzegde vorig jaar oktober Mohammed Khatib van de omstreden pro-Palestijnse organisatie Samidoun de toegang tot ons land voor een lezing op de Radbouduniversiteit. Khatib kwam ook niet en gaf zijn lezing per video.
Nu heeft een van de organisatoren van de lezingen de rechtbank ingeschakeld. De rechter is tot de conclusie gekomen dat de ministers met hun verwijzing naar een rapport van de NCTV onvoldoende grond hebben om de beoogde sprekers vooraf de toegang tot het land te ontzeggen. ‘De enkele stelling dat verzoeker uitlatingen heeft gedaan die kunnen bijdragen aan een klimaat van haat, vijandigheid en geweldsverheerlijking is daartoe in ieder geval onvoldoende specifiek van aard, zeker gelet op de door NCTV geschetste context waarin de uitlatingen van verzoeker veelal zijn gedaan.’ Wat de rechter duidelijk maakt is dat voor een verbod om te spreken meer nodig is dan een vermoeden dat iemand iets gaat zeggen dat velen verwerpelijk achten en dat tot grote maatschappelijke verontwaardiging kan leiden.