Als je je afvraagt of de bezuinigingen op het hoger onderwijs van ruim 1 miljard en de extra 5 miljard die naar het leger gaan iets met elkaar te maken hebben, lees dan het nieuwe advies van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI), de raad waarvan de huidige OCW-minister, Eppo Bruins, tot voor kort voorzitter was.
De raad adviseert de universiteiten gebruik te maken van het groeiende financiële potentieel bij Defensie. Daar wil men het vrijkomende geld vast voor een deel besteden aan onderzoek. Door daar aan te kloppen kunnen de dramatische tekorten die bij universiteiten aan het ontstaan zijn worden gecompenseerd. Omgekeerd wijst de Adviesraad het ministerie van Defensie erop, dat het niet alleen gaat om de ontwikkeling van nieuw materieel, maar ook om “kennis omtrent logistiek (digitale) infrastructuur, cybersecurity, gedrag, energie, cultuurwetenschappen en media- en communicatiestudies.” Als er op de universiteiten geen Arabisch meer gegeven wordt, is er bij Defensie allicht nog emplooi voor.
Propagandatechnieken
Het rapport haakt slim in op een al langer bestaande ontwikkeling: dat wetenschap zich moet laten leiden door maatschappelijke vraagstukken (in plaats van zelf een diagnose te stellen van wat nodig is):
Eerder adviseerde de AWTI hbo/wo-instellingen al om zich meer te richten op de maatschappelijke vraag/verwachting. Daarnaast zal de verwachting die de maatschappij van hbo/wo-instellingen heeft, veranderen met toenemende dreigingen en de urgentie om ons land en onze samenleving te beschermen.
Ik ben bang dat er nu al bestuurders zitten uit te rekenen wat het gaat opleveren als we een bachelorprogramma Taal en tanks instellen: een opleiding waar je Frans, Duits, Engels en Oekraïens leert, en tegelijkertijd van alles over effectieve propagandatechnieken. En dat er allerlei cool onderzoek gevonden gaat worden die we kunnen doen voor het leger.
Verlokkingen
Wat is daar precies op tegen? Mij lijkt dat de georganiseerde wetenschap altijd verbonden is met een ideaal: dat van een mensheid die kennis vergaart en die kennis allemaal deelt – in ieder geval met vakgenoten van over de hele wereld. Werken voor een leger gaat (net als trouwens werken voor veel bedrijven) in tegen dat ideaal. Het leger heeft niet veel aan kennis die het moet delen met de rest van de wereld.
De wetenschap is gebaseerd op principes van samenwerking, het leger op dat van antagonisme.
Een land dat zijn wetenschappelijk onderzoek achter gesloten deuren van de geheime dienst plaatst, is een arm land. Er is die bekende, apocriefe anekdote over Winston Churchill: toen ministers hem tijdens de oorlog adviseerden te bezuinigen op kunst en cultuur, vroeg hij: ‘Maar waar vechten we dan voor?’ Vrienden met wie ik dit de laatste dagen besprak, zeiden: ‘Maar Chomsky dan?’ Iedereen weet immers dat een van de grootste critici van het militair-industriële complex zijn carrière begon bij MIT, gefinancierd door een beurs om aan een vertaalcomputer mee te werken. Maar dat was in de jaren vijftig, de koudste jaren van de Koude Oorlog – ik zie weinig reden om naar die tijd terug te verlangen.
Kennis die geheim moet blijven, is geen echte kennis. Wie een kennisvoorsprong heeft, moet altijd proberen de ander te laten bijbenen – dat is de beste garantie op verdere vooruitgang. Wetenschap zou niet moeten werken voor een leger dat ons beschermt tegen wat een radicaal-rechtse regering als de vijand beschouwt. Maar de verlokkingen van die miljarden zijn er nu. Ik ben daar niet gerust op.