Hans Custers schreef een gastblog in reactie op de serie artikelen van Klokwerk over filosofie in de oudheid.
De afgelopen tijd had ik een paar stevige discussies met Klokwerk, die vooral uitliepen op spraakverwarring. De blogs van Klokwerk gingen over de oertijd van de filosofie, maar de onbedwingbare neiging om in discussie te gaan werd bij mij getriggerd door paralellen die erin werden getrokken met het heden. Volgens Klokwerk zou de moderne natuurwetenschap onze huidige kijk op de realiteit, of onderdelen daarvan, op losse schroeven zetten. Ik denk dat daar op dit moment geen aanleiding voor is en dat het voorlopig dan ook niet zal gebeuren.
Paralellen met het verleden kunnen best nuttig zijn. Daarom ga ik eerst ook ver terug in de tijd, naar een verhaal uit de tijd dat er nog niet of nauwelijks wetenschap bestond: het Bijbelse scheppingsverhaal. Het begint met de vrij achteloze melding dat God de hemel en aarde schiep. De hemel is dan nog leeg: een canvas waar de schepper later licht en donker en hemellichamen op schildert. En voor de aarde lijkt hetzelfde te gelden. De vaste, dode materie van rotsen, klei en zand heeft geen verdere aandacht nodig. Het is een vanzelfsprekendheid, die blijkbaar niet tot de verbeelding sprak van de schrijver van het verhaal. In vaste, levenloze materie zit geen mysterie. Zo hebben we het vrijwel altijd en overal in onze geschiedenis ervaren. Nu nog steeds. Metaforen over rotsen, of klei, of aarde gaan nooit over iets dat ongrijpbaar of onbegrijpbaar is; het tegendeel is eerder het geval.
Het mysterie ophelderen
Het mysterie zit in wat beweegt en verandert. Dat begint al bij water, dat soms uit de hemel valt, dat dagelijks stijgt en daalt aan de kust, en dat soms kan verdwijnen uit een rivier, of juist het land overspoelt. Lucht heeft weer wat meer mysterie: dat onzichtbare spul kan kou brengen, en verschroeiende hitte, en soms heeft het een vernietigende kracht. Andere fenomenen zijn nog mysterieuzer, zoals vuur en bliksem. En het grootste mysterie is het leven zelf, dat zich manifesteert in de vorm van materie, maar op een bepaald moment dat materiële omhulsel weer verlaat. Omdat de evolutie ons heeft opgezadeld met de neiging om dingen te willen begrijpen, gingen we proberen om al die mysteries op te helderen. Die pogingen leverden verhalen op. Verhalen die een korte route vormden naar een verklaring van iets dat niet werd begrepen. Dat soort verhalen rekenen we tegenwoordig tot de metafysica.
Niet iedereen nam daar genoegen mee. Er waren zonderlingen die probeerden om de wereld te begrijpen via logica en bewijs uit waarnemingen of experimenten. En dat lukte soms ook nog. Het ging niet snel, maar er kwam een moment dat zo’n zonderling een metafysisch verhaal omver wist te kegelen met argumenten waar niks tegen in te brengen was. En later was er nog zo een. En nog een. Begin twintigste eeuw waren we zover dat geen enkel metafysisch verhaal nog stevig op zijn fundamenten stond. De wetenschappelijke methode was superieur gebleken aan al het andere dat was geprobeerd om de werkelijkheid te begrijpen. Onze kijk op de realiteit was ondertussen ingrijpend veranderd. Vooral de kijk op onszelf. Van de kroon op de schepping waren we gereduceerd tot een toevalligheidje op een minuscuul planeetje in het gigantische universum. Die deuk in ons collectieve ego werd gecompenseerd door alle goeds dat de wetenschap bracht. Het besef hoe intelligent we zijn als soort, bijvoorbeeld. En natuurlijk alle luxe waarin we leven.
De diepere waarheid en Schrödingers kat
Ondanks alle kennis die we nu hebben, blijkt er nog steeds behoefte te zijn aan andere verhalen. Over een diepere waarheid die mogelijk achter al die kennis zou kunnen liggen. Blijkbaar zit die behoefte ergens diep in ons. Het zijn vaak ook best mooie verhalen natuurlijk, die spannender en aansprekender zijn dan de droge en ingewikkelde wetenschap. Bovendien hebben ze het voordeel dat ze minder gebonden zijn aan logica en bewijs, waardoor het makkelijker is om er wat wensdenken in te stoppen. Al zou het ook best kunnen dat vooral het mysterie ons aan blijft trekken. Dat zou bijvoorbeeld verklaren waarom het verhaal van Schrödingers kat zo bekend is geworden. Een kat die tegelijk dood en levend is; veel mysterieuzer kun je het niet krijgen. Dat Schrödinger dat verhaal niet bedacht als wetenschappelijk mysterie, maar juist als demystificatie is dan weer veel minder bekend. Natuurlijk is die kat niet in twee toestanden tegelijk. Schrödinger toonde de absurditeit aan van een te letterlijke interpretatie van een ‘meting’ of ‘waarneming’ in de kwantummechanica. Een overgrote meerderheid van de kwantumfysici is het daar tegenwoordig mee eens. Wat traditioneel een meting wordt genoemd, is een feite niet meer dan een interactie met iets dat groter is dan de kwantumschaal. Het is dus zeker niet zo dat vaag kwantumgedrag pas verdwijnt op het moment dat iemand dat bewust waarneemt.
Wie naar mysterie zoekt als aanknopingspunt voor een verhaal, kan dat altijd wel ergens vinden in de buurt van de grens van wat we nog weten. Ergens voorbij die grens moet dan de diepere waarheid achter alle wetenschappelijke kennis liggen. En natuurlijk is er voorbij die grens ook alle ruimte voor speculaties en mystificaties. De natuurkunde van de afgelopen eeuw biedt de nodige aanknopingspunten: ruimte en tijd die flexibel zijn, deeltjes die ook golven zijn en omgekeerd, fundamentele onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Je kan er alle kanten mee op en dat gebeurt dan ook. Er zijn zelfs nogal wat theoretisch natuurkundigen die daaraan meedoen. Ze denken dat de realiteit niet bestaat, maar een simulatie is. Of een holografische projectie. Dat een experiment bewijst dat informatie op kwantumniveau terug kan reizen in de tijd. Of dat kwantummechanica kan bewijzen dat de mens een vrije wil heeft. In het beste geval zijn zulke beweringen wilde speculaties en in het slechtste geval aantoonbare nonsens.
Technologie
De ontnuchterende realiteit is vooral dat die mysterieuze verschijnselen helemaal geen betekenis hebben voor hoe wij de realiteit beleven. De meeste mensen zullen wel weten dat GPS-satellieten hun klok af en toe een beetje bij moeten stellen vanwege de flexibele ruimtetijd, maar dichterbij onze belevingswereld komt de relativiteitstheorie niet. En de rare kwantumverschijnselen bestaan, een enkele uitzondering daargelaten, alleen op subatomair niveau. Er is geen enkele reden waarom ik mezelf, of mijn soortgenoten, of de wereld om me heen anders zou moeten zien als ik weet dat de deeltjes in de atomen in de moleculen in de cellen van mijn lichaam ook een golfkarakter hebben. Of dat het onzekerheidsprincipe van Heisenberg van toepassing is op die deeltjes. En dat een individueel deeltje onvoorspelbaar is heeft ook helemaal geen betekenis, omdat er miljarden van die deeltjes in elke kubieke millimeter van ons lichaam zitten. En van onze omgeving. Het gedrag van die deeltjes samen is prima voorspelbaar. Via de wetten van de klassieke natuurkunde.
De wetenschap heeft in de loop van de eeuwen zeker veel invloed gehad op hoe we naar onszelf en onze omgeving kijken. Maar wel vooral via inzichten die heel eenvoudig te begrijpen zijn en die eerdere intuïties of (vaak religieus geïnspireerde) overtuigingen onderuit haalden. Over de evolutie bijvoorbeeld, of de leeftijd van de aarde, of onze plaats in het universum. Andere tegenintuïtieve inzichten – hoe licht en andere straling als golven door een lege ruimte bewegen bijvoorbeeld, of hoe de uitdijing van het heelal niet vertraagt maar versnelt – hadden niet of nauwelijks zo’n effect. Natuurlijk is onze blik op de realiteit de afgelopen eeuw flink veranderd en heeft natuurwetenschap daar alles mee te maken. Maar dan gaat het om toepassing van die wetenschap in technologie: radio, telefoon, tv, internet, satellieten, vliegtuigen, ruimtevaart. Het effect daarvan op onze belevingswereld is oneindig veel groter dan dat van de wetenschappelijke kennis zelf.
Wie weet zorgt de kwantummechanica ooit voor een volgende technologische revolutie, die ons wereldbeeld op zijn kop zet. Of voor een spectaculaire doorbraak. Een bevestiging van theorieën over het multiversum bijvoorbeeld, waardoor we na het geo- en heliocentrisme ook het universiocentrisme overboord zouden moeten zetten. Maar zover is het zeker nog niet. En mocht het ooit wel gebeuren dan zal er nog steeds niks veranderen aan de aantrekkingskracht van mysterie, en onze neiging om daarover te filosoferen, te speculeren en te fantaseren. Niets zo onveranderlijk als de menselijke natuur.