COLUMN - Wanneer zelfs de gesprekken bij de vrijdagmiddagborrel gedomineerd worden door een baaierd van slecht wereldnieuws, weet je dat er iets aan de hand is. De onrust laat zich, zelfs wanneer je met vrienden en kennissen met een drankje in de hand van de laatste zonnestralen geniet zit, niet langer bezweren. Afgelopen vrijdag vielen we op de stoep van café Saarein collectief over de privatisering.
‘Toen de zorg door de overheid werd beheerd, ging er vast ook wel wat mis,’ zei iemand. ‘De cruciale vraag – en die was al lastig zat – was hoe je met het beschikbare geld de beste zorg aan de meeste mensen kon geven. Maar nu de zorg stukje bij beetje aan bedrijven wordt uitbesteed, verandert het karakter ervan totaal. Het gaat er niet langer om welke mate van zorg we als maatschappij aankunnen. De vraag waarop nu alles wordt afgerekend, is of je er winst mee kunt maken.’
‘Vroeger had je het over zorgverlening,’ pruttelde iemand. ‘Nu is het zorgvermarkting.’
‘Wat mij steekt,’ zei een derde, ‘dat de betalingen aan zulke bedrijven uit collectieve gelden worden betaald, terwijl de winst die ze maken, vervolgens in hun individuele zakken verdwijnt.’
‘Zo werkt privatisering toch altijd?’ schimpte een vierde. ‘Een bedrijf koopt een onderdeel op van de overheidsinfrastructuur die door burgers is bekostigd. Het rendement van onze eigen investering, plus elke zeggenschap erover. zijn we voor altijd kwijt: die infrastructuur is nu in handen van een bedrijf. Maken ze vervolgens winst? Mooi, dat steken ze in eigen zak. Maken ze verlies? Niet getreurd, dan gaan ze failliet en ontslaan ze iedereen. Winst komt ten goede van het bedrijf, verlies wordt afgeschoven op de maatschappij.’