Het gaat niet alleen goed met de schildpadden op Hawaii, het gaat ook prima met de dwergvinvissen in de Atlantische Oceaan. Zo goed dat IJsland er weer op kan gaan jagen, zelfs.
Wat in de vorige alinea nog dwergvinvis heette, bestaat in werkelijkheid uit twee soorten, die voor walvisvaarders en andere leken niet uit elkaar te houden zijn. Samen gaat het om vele honderdduizenden exemplaren, en waarschijnlijk zelfs flink meer dan een miljoen. Zelfs natuurbeschermersclub IUCN kan het niet meer over het hart verkrijgen ze uit te maken voor bedreigd. De veertig beesten die IJsland gaat vangen, zijn een welhaast homeopatisch vangstquotum.
Je zou denken dat dit walvisbeschermers vervult van vreugde. Het gaat goed met de walvis, een prachtige traditie kan nieuw leven in worden geblazen, de IJslanders kunnen weer walvis eten - voedsel is duur op het eiland dat bijna alles moet importeren. Bovendien zijn de IJslandse vissers getroffen door allerlei vangstquota, omdat wij teveel vis eten met zijn allen. Als de vissers over kunnen stappen op de alom aanwezige walvissen, is dat toch prachtig?
Maar nee hoor. Gemok, dreigementen. Het is nooit goed of het deugt niet. Waar komt toch dat zure, altijd neerslachtige van natuurbeschermers toch vandaan? Je zou ze bijna een harpoen in de bast willen gooien.