Hosanna
COLUMN - Pakweg een week voor die noodlottige pasen trok – zo luiden althans de verhalen – Jezus met zijn clubje volgelingen Jeruzalem binnen. De meute raakte daar zó opgewonden van, dat ze de Galileërs verwelkomden door takken van palmen en olijfbomen te rukken en die op de weg uit te spreiden. Dit staaltje horticultureel vandalisme wordt nog ieder jaar herdacht op palmzondag. Dat was drie dagen geleden.
De verhalen over die intocht hebben geleid tot een veelgebruikt taalkundig misverstand. Ik hoorde het onlangs VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra nog zeggen op het nieuws: ‘We moeten vooral niet te snel hosanna roepen.’ Het betrof een financiële meevaller die het rijk had gehad, en Zijlstra waarschuwde voor al te uitbundig enthousiasme. Het woord hosanna is doorgaans een aanduiding van triomfantelijke blijheid. De uitdrukking blijft standaard onvertaald in de bijbel, wat dit misverstand in stand houdt.
Want hosanna is de Griekse weergave van het Hebreeuws hosjia-na of hosja-na, dat ‘red toch’, of ‘red ons’, betekent. Het woord is – net als de naam ‘Jezus’ trouwens – afgeleid van het werkwoord jasja. Het moet wel leuk blijven, dus ik zal u de ingewikkelde Hebreeuwse werkwoordsafleidingen besparen. Belangrijk om te onthouden is dat dit werkwoord in de Hebreeuwse bijbel wordt gebruikt bij gebeurtenissen die voor het Joodse volk van centraal belang zijn. Bijvoorbeeld wanneer na de doortocht door de Rietzee – onder leiding van Mozes – het verzopen Egyptische leger op het strand ligt en de Israëlieten gered blijken te zijn. Bij dat ‘redden’ moet u dan ook beslist denken aan de connotatie ‘verlossen’, ‘bevrijden’.