Tegen de kruideniers

Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

RECENSIE - De Vlaamse essayist Luc Devoldere bundelde een groot aantal van zijn eerder verschenen artikelen over taal, literatuur en Europese cultuur in het boek Tegen de kruideniers. Devoldere is classicus, filosoof, gewezen leraar en thans directeur van Ons Erfdeel, een instelling die de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend wil maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevordert.

Hij stelt belangwekkende vragen over talen in Europa: “Hoe blijven we overeind in Babel? Hoe gaan we om met de machtsverhoudingen die altijd bestaan tussen talen? Hoe garanderen we echte meertaligheid die meer is dan het verstaan en het spreken van Engels? Hoe gaan we om met meerstemmigheid, diversiteit en complexiteit?”

Het zijn vragen die ook terugkomen in het debat over identiteit, de nationale identiteit en de Europese identiteit die er volgens sommigen nooit zal komen. “Europa,” voorspelt Devoldere, “gaat ten onder aan zijn talen en aan de spanning tussen de mantra van ‘diversiteit’ en ‘eenheid’ die het telkens moet laten horen.”

Het zijn intrigerende openingszinnen die bij mij verwachtingen wekten die helaas niet worden waargemaakt. Devoldere is een beschouwer, iemand die zijn waarnemingen en overpeinzingen mooi kan verwoorden en prettig leesbaar opschrijft. Maar vraag hem niet wat we er morgen mee gaan doen. De vragen worden opgeworpen, niet beantwoord. Ze zijn vooral bedoeld als aftrap voor een dikke bundel artikelen, als een “inleiding achteraf”, zoals de schrijver het zelf noemt, op een potpourri aan overpeinzingen over een breed scala aan onderwerpen die alle min of meer gerelateerd zijn aan de Europese cultuur.

Voordat Devoldere zijn gedachtenspinsels over schrijvers (Verhaeren, Maeterlinck, Boon), steden, gedenkplaatsen (Venetië, Triëst, Parijs, Rome) en de klassieke oudheid (Tacitus, de muur van Hadrianus) over ons uitstort krijgen we een gedegen verhaal over het verleden en het heden van de talen in de Lage Landen, dat in de buurt komt van de gewekte verwachtingen.

Devoldere toont zich een romanticus als het om het taalbegrip gaat, een ‘pragmatische taalsentimentalist’, zoals hij zelf zegt. Hij hecht aan het Nederlands als standaardtaal. Een standaardtaal waaraan we de nodige zorg moeten blijven besteden. Meertaligheid is noodzaak in Europa. Maar laat het niet ten koste gaan van de standaardtaal.

Devoldere geeft ook een aardige verklaring voor het feit dat Vlamingen het Nederlands vaak zoveel beter blijken te beheersen dan Nederlanders. Bijvoorbeeld in het befaamde Groot Dictee der Nederlandse Taal. Vlamingen hebben in het nabije verleden meer moeten vechten voor het Nederlands. Standaardisering van het Nederlands bestaat in België pas sinds ongeveer 1930. 

“Voor Vlamingen ligt taal vaak zo gevoelig, dat ze er verkrampt door raken; voor Nederlanders is taal zo vanzelfsprekend dat ze er vaak onverschillig mee omspringen,” aldus Devoldere. Taal is voor de Vlamingen  nog meer dan voor de Nederlanders een identiteitskwestie. De Vlaamse natie is “bijna uitsluitend gebaseerd op taal, op een taal waarvoor moest worden gevochten: ‘De taal is gansch het volk'”. Deze uitdrukking van Prudens van Duyse, een negentiende-eeuwse propagandist van de Vlaamse beweging, moet de Vlaamse nationalisten die tegenwoordig alle talen om zich heen horen spreken toch lichtelijk omineus in de oren klinken. Opnieuw moet er gevochten worden voor de taal vanwege de natie.

Wat biedt dit boek nog meer? Wat niet, mag je ook vragen. Om dichtbij de titel te blijven: zeg niet tegen de auteur dat het wel een onsje meer mag zijn, hij levert je zonder pardon zijn hele winkel. Ik heb met veel genoegen onder leiding van Devoldere een bezoek gebracht aan het Aalst van Louis Paul Boon. Ik heb ook met plezier met hem gewandeld langs de muur van Hadrianus tussen Bownesss-on-Solvay en Newcastle, Noord Engeland. Een aanbeveling voor de ontwikkeling van het Europese gevoel, trouwens, en bij nader inzien vreemd dat dit juist bij de Engelsen zo weinig ontwikkeld is, maar dit terzijde. En ik weet nu waar John Keats en Antonio Gramsci begraven liggen.

Devoldere weet echter van geen ophouden om zijn beschouwingen met ons te delen. Ad absurdum, als ik nog even in een van zijn andere talen mag spreken. Het boek eindigt met vijftig pagina’s losse notities zonder enig verband die de auteur ons uit pure ijdelheid toewerpt alsof hij geen enkele gedachte ongedrukt wil laten. Het werd mij echt te veel.

Tot slot. De kruideniers in de titel heeft de auteur ontleend aan de Roemeense nationalistische schrijver Emile Cioran, die eind jaren dertig naar Frankrijk emigreerde. Daar schreef hij in 1957: “Welke vloek heeft het Westen getroffen dat het op het eind van zijn  bloei alleen nog zakenlieden voortbrengt, kruideniers en sjacheraars met lege blik en verstorven glimlach, het slag dat we overal, van Italië via Frankrijk tot Engeland of Duitsland aantreffen? Is dit het wormstekige eindpunt van de beschaving die ooit zo verfijnd en veelzijdig was?”

De keuze van deze “protofascist” als getuige voor het verlies aan diversiteit in Europa vind ik niet erg gelukkig. Zijn doemdenken is ook bepaald niet in overeenstemming met de diversiteit (én de gemeenschappelijkheid) in de Europese cultuur die de auteur die hem aanroept zelf laat zien. Ik zou na lezing van dit boek zeggen dat Europa qua cultuur een dergelijk doemdenken absoluut niet waard is.

Reacties (1)

#1 Folkward

Devoldere geeft ook een aardige verklaring voor het feit dat Vlamingen het Nederlands vaak zoveel beter blijken te beheersen dan Nederlanders. Bijvoorbeeld in het befaamde Groot Dictee der Nederlandse Taal. Vlamingen hebben in het nabije verleden meer moeten vechten voor het Nederlands.

Heb ik wel eens eerder gehoord. En het is onzin. Voor een meertalige Belg (en dat zijn Vlamingen meer dan Walen), zijn ‘Nederlandse’ woorden als ‘milieu’, ‘coiffure’ en ‘chaise longue’, toch ietsjes makkelijker, je weet wel, die grote(re) woorden waar samenstellers van het Groot Dictee mee schermen.

Er wordt wel gesteld dat ze hebben ‘gevochten’ om ‘hun’ taal, vooral tegen de Franstalige Walen. En dat ze daarom, tegenover alle talen meer een ‘dit is mijn taal, hier blijf je vanaf’-mentaliteit hebben. Tegen het Frans, tegen het Engels, tegen het Duits. Met die ’theorie’ heb ik dan ook altijd bijzonder veel moeite, als ik een (economisch) nieuwsbericht van de VRT hoor. Wat in Nederland ‘baan’ of ‘je werk’ genoemd wordt -je weet wel, je nering, hoe je je geld verdient, door het dagelijks te doen, wat je minstens elke week één keer zegt (‘hoe was het op je werk?’), dat heet bij de Vlamingen … (tromgeroffel) ‘job’. Ja, een Engels woord voor iets waar een prima alledaags Nederlands woord voor is.

Als ze hebben ‘gevochten’ voor de Nederlandse taal, blijkt wel dat ze verloren hebben. De Nederlandse taal beheersen ze beter, omdat de vreemde invloeden in de Nederlandse beter beheersen. Ze hebben het namelijk steeds afgelegd tegen die vreemde invloeden.