De balans tussen Cito-score en schooladvies
Vandaag plaatsen wij een gastbijdrage van Sven Stevenson. Hij is student economie aan de Universiteit van Amsterdam en behaalde zijn bachelor economie aan de Universiteit Utrecht met het onderzoek: “De invloed van de sociaaleconomische achtergrond: leerprestaties verklaard voor leerlingen van een middelbare school in Almere”.
Met de publicatie van het rapport ‘Basisschooladviezen en etniciteit’ veroorzaakt de gemeente Amsterdam een storm in onderwijsland. PvdA, SP, VVD, Groenlinks en D66 buitelen over elkaar heen om een landelijk onderzoek van de onderwijsinspectie te verlangen. Toch zijn de resultaten van het onderzoek niet meer dan een bevestiging van wat economen en onderwijskundigen al langer weten.
Punt van discussie is de vermeende ‘onderadvisering’ van allochtone leerlingen. De discrepantie tussen Cito-advies en schooladvies blijkt in het Amsterdams onderzoek namelijk het sterkst voor de groep Turkse en Marokkaanse leerlingen met een Cito-score hoger dan 534. De Cito geeft op basis van een score hoger dan 534 minimaal een HAVO advies. Echter, van deze groep leerlingen krijgt respectievelijk 41% en 44% een schooladvies dat lager is dan het Cito-advies. Ter vergelijking: van de groep Nederlandse leerlingen met een Cito-score hoger dan 534 krijgt slechts 28% een lager advies.
Wat zit er achter deze verschillen? In een bachelorthesis is dit onderwerp door mij verder uitgediept. Voor 400 leerlingen van een middelbare school in Almere werd gekeken naar de verklarende factoren voor het onderwijsniveau dat zij volgden. De resultaten laten zien waar docenten zich door laten beïnvloeden.