ANALYSE - In de Europese Unie is behoefte aan een agenda waar behalve begrotingsnormen ook sociale investeringen een belangrijke plaats hebben, aldus hoogleraar Anton Hemerijck.
De afgelopen jaren is de Europese economie van de ene crisis in de andere getuimeld. Wat begon als een hypothecaire crisis in de Verenigde Staten in 2007, is in vijf jaar tijd omgeslagen in een eurocrisis, mede als gevolg van een ontwerpfout in de architectuur van de Europese Unie (EU). In de oorspronkelijke (monetaire) beleidstheorie was de Europese Centrale Bank (ECB) een zekere mate van onafhankelijkheid toebedeeld op het terrein van prijsstabiliteit. Die bevoegdheid zou in combinatie met afspraken tussen de ECB en de lidstaten over de begrotingsdiscipline de concurrentiedruk tussen de Eurozone economieën intensiveren. Toegenomen concurrentie, zo was de verwachting, zou als vanzelf worden doorvertaald naar ‘structurele hervormingen’ van arbeidsmarkten en verzorgingsstaten, met als uiteindelijk resultaat economische groei in alle gebiedsdelen van de EU.
Burgers zijn aangespoord om zich in de schulden te steken
In het afgelopen decennium hebben de Europese instellingen, onder de neoklassieke leerstelling van efficiënte markten en ineffectieve overheden, de nationale economieën eenzijdig de maat genomen op het terrein van groei, inflatie en begrotingsevenwicht. Als gevolg van het gevoerde beleid wordt de Europese economie nu geconfronteerd met grote, destabiliserende handelstekorten in Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en Italië. Met vastgoedbubbels in Ierland, Spanje, Groot-Brittannië en Nederland, en handelsoverschotten in Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen.