Anil Ramdas en Menno ter Braak: De intellectueel vs de verachtelijke massa
Deze bijdrage aan het open podium is van Atze de VriezeGeenCommentaar heeft ruimte voor gastloggers. Vandaag Atze de Vrieze met een artikel over de overeenkomsten tussen Anil Ramdas en Menno ter Braak. Atze is muziekjournalist bij VPRO 3voor12.
De intellectueel heeft het zwaar. De weldenkende expert, die nadenkt voor hij iets zegt. Hij heeft vaker gelijk dan anderen, maar niemand luistert naar hem. De man met de feilloze, verfijnde smaak, de man die nooit anderen zal uitsluiten op basis van ras of seksuele voorkeur. Dat is wat publicist Anil Ramdas ons duidelijk probeert te maken in twee vlammende stukken (hier en hier). De schuldige: rechts. Of beter: de PVV. Ramdas zet met een paar pennenstreken 1,5 miljoen Wilders-aanhangers neer als white trash, mensen zonder principes en zonder moraal.
Die stukken zijn met weergaloze polemiek bestreden door Joost Zwagerman. Ouderwets, op een Hermansiaanse manier, merkte iemand op. Niet in een literair tijdschrift, maar gewoon in de comments op internet. Als Zwagerman Hermans is, dan is Ramdas hier Menno ter Braak, een van de leidende literatoren en intellectuelen van de jaren dertig. Een man wiens schrijfsels mij mateloos irriteerden toen ik ze las. Ter Braak was de snob der snobs, het type intellectueel dat ik zwoer nooit te worden. Maar met terugwerkende kracht moet ik hem meer credit geven. Ter Braak kon er niets aan doen. Hij rekende af met een tijdsbeeld.
Voor Ter Braak was het doodnormaal dat er een intellectuele elite was, een klein groepje hoog opgeleiden dat vanzelfsprekend autoriteit was. Maar gaandeweg veranderde dat, met dank aan de industriële revolutie. Ter Braak zegt daarover in Politicus Zonder Partij (1937): “Vroeger gaf het mij een aangenaam gevoel bij een voetbalmatch of een bioscoopvoorstelling als intellectueel onder een ‘massa’ aanwezig te zijn; door die ‘massa’ tegenover mij te weten (hetgeen ongeveer, zij het dan ook niet precies, wil zeggen: door die ‘massa’ te verachten) gaf ik mijn intellectualiteit een voordelige achtergrond van plebejischedomheid, die mij in mijn trots niet weinig versterkte. Ik was zozeer intellectueel, dat het mij mogelijk was mij buiten en zelfs boven de ‘massa’ te stellen en haar aanwezigheid uitsluitend te interpreteren te mijnen gunste.”