Telkens als ik door het weidse heuvellandschap van de Westelijke Jordaanoever rijd – meestal tussen Ramallah en het even buiten Nablus gelegen vluchtelingenkamp Askar, mijn huidige verblijfplaats ? word ik overvallen door een gevoel van ergernis.
Op bijna elke heuveltop ligt wel een Joodse nederzetting, soms een compleet ommuurde, op een Vinexwijk lijkende stad, soms niet meer dan een paar lukraak geplaatste caravans. De ongeneerde provocatie, al zijn het maar de tientallen Israëlische vlaggen die de toegangswegen opsieren, is tergend. Een welgemikte klap in het gezicht van voorstanders van een twee-statenoplossing.
Maar telkens als ik in een servicetaxi over die weg tussen Ramallah en Nablus raas, word ik vooral ook overvallen door verbazing. Hoe kan het dat Israël al zo lang ongestraft wegkomt met het negeren van internationale regelgeving en verdragen, het ondermijnen van vredesbesprekingen, en het continu inperken van de speelruimte van de onderhandelingen die daarbij horen? Recent werd een nieuwe legerorder van kracht, waardoor de weg is vrijgemaakt voor de deportatie van vele duizenden Palestijnen uit de Westelijke Jordaanoever ? een maatregel die overduidelijk in strijd is met het Internationaal Recht en daarnaast met de eerder gemaakte afspraken tussen de partijen. Ik zou niet willen zeggen dat het de druppel is die de emmer doet overlopen. Het is, om de analogie nog wat voort te zetten, al tijden dweilen met de kraan open. Dat neemt echter niet weg dat de wereldwijde verontwaardiging die nu is ontstaan eindelijk eens aangegrepen kan worden voor echte maatregelen.