COLUMN - Koning Willem I zou wel raad weten met de negatieve uitslag van een referendum, memoreert Bert van den Braak. Het komt aan op interpreterend rekenen (en een beetje lijmen).
Na het ‘nee’ in het raadgevend referendum staat het kabinet voor de vraag: hoe nu verder? Misschien kan de geschiedenis behulpzaam zijn.
In 1815 paste koning Willem I de zogenoemde Hollandse Rekenkunde toe om alsnog een meerderheid voor zijn nieuwe Grondwet te krijgen. In de Zuidelijke Nederlanden was dat ontwerp afgewezen. Soms wordt gedacht dat de truc die de koning toepaste, ging over het optellen van de thuisblijvers bij de voorstanders, maar zo simpel was het niet. Het ging om meer dan dat.
Willem I richtte zijn pijlen vooral op de tegenstemmers, die dat in zijn ogen op onjuiste gronden hadden gedaan. In de Zuidelijke Nederlanden werd van kerkelijke zijde bezwaar gemaakt tegen het gelijkstellen van het katholieke geloof met ketterijen. De bisschoppen, met Mgr. De Broglie de bisschop van Gent voorop, dreigden voorstemmers met onthouding van de sacramenten als zij vóór zouden stemmen.
Nadat Willem via zijn rekenkunde het ontwerp alsnog voor aanvaard had verklaard, tekende hij in een proclamatie op:
Zoo deze waarheid niet verduisterd ware door eenige menschen van welken de maatschappij integendeel het voorbeeld der evangelische liefde en verdraagzaamheid verwachten mogt, zouden ten minste de gemelde stemmen, zich gevoegd hebben bij die der vijf honderd zeven en twintig notabelen welke het ontwerp hebben goedgekeurd.